ECLI:NL:CRVB:2022:2336
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant heeft op 11 juni 2020 een aanvraag ingediend voor € 3.000,- voor stofferings- en inrichtingskosten en € 448,- voor dubbele huur. Het college heeft op 30 juni 2020 een bedrag van € 448,55 aan bijzondere bijstand toegekend, maar de aanvraag voor de stofferings- en inrichtingskosten is afgewezen. Het college stelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die hem verhinderden om voor deze kosten te reserveren.
De rechtbank Rotterdam heeft in de aangevallen uitspraak van 9 april 2021 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant, ondanks zijn beweegredenen om te verhuizen vanwege overlast, niet kon aantonen dat hij niet had kunnen sparen voor de kosten. Appellant had al geruime tijd als woningzoekende ingeschreven gestaan en had rekening moeten houden met de kosten van een verhuizing.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de kosten van stofferings- en inrichtingskosten als incidentele algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan moeten worden beschouwd, die uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. Appellant heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die hem verhinderden om te reserveren of de kosten gespreid te betalen. De Raad concludeert dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen en bevestigt de aangevallen uitspraak.