ECLI:NL:CRVB:2022:2348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
22/712 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die sinds 2009 een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De uitkering was per 6 juli 2015 beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een herbeoordeling in 2018, waarbij appellant medisch werd onderzocht in Turkije, concludeerde het Uwv dat hij met ingang van 15 oktober 2019 opnieuw minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de WGA-uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de medische situatie van appellant adequaat hadden beoordeeld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. Appellant had in hoger beroep zijn klachten herhaald, maar de Raad vond geen aanleiding om de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv te betwisten. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand werden gelaten. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen kon onderbouwen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, en heeft de beslissing van het Uwv om de WGA-uitkering te beëindigen bevestigd.

Uitspraak

22.712 WIA

Datum uitspraak: 2 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2022, 20/7035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd nadere gegevens in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2022. Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als timmerman voor gemiddeld 28,50 uur per week. Het Uwv heeft aan appellant vanaf 3 september 2009 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Deze uitkering is door het Uwv per 6 juli 2015 beëindigd, omdat hij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Met ingang van 18 november 2015 is de WIA-uitkering heropend in verband met een operatie op 17 maart 2016 en de complicaties daarna. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv aan het bevoegde orgaan in Turkije verzocht om appellant medisch te onderzoeken. Na ontvangst van de resultaten van dat onderzoek, vastgelegd in een formulier E 213 van 30 oktober 2018, heeft een verzekeringsarts op 12 november 2018 een rapport opgesteld. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 november 2018. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 8 april 2019 de
WGA-uitkering van appellant met ingang van 15 oktober 2019 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 november 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 12 november 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 24 november 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij tussenuitspraak van 21 oktober 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering berust, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom een aantal beperkingen in relatie tot het medicijngebruik in de FML achterwege zijn gebleven. De rechtbank heeft het Uwv vervolgens in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft overwogen dat de artsen van het Uwv hebben onderkend dat appellant te maken heeft met psychische klachten en klachten van hoofdpijn in de vorm van trigeminusneuralgie dan wel chronische hoofdpijn. In 2016 werd appellant tijdelijk volledig arbeidsongeschikt geacht vanwege een operatie aan de zenuwknoop in zijn hersenen waarbij complicaties optraden door een ontsteking. Verder is hij bij medische onderzoeken steeds belastbaar geacht overeenkomstig de opgestelde FML'en. Ten aanzien van de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat appellant weliswaar psychische klachten heeft met agitatie, maar tegelijkertijd zijn er geen aanwijzingen voor een ernstige depressie. Ten aanzien van de hoofdpijnklachten is de anamnese beperkt consistent en in beperkte mate passend bij trigeminusneuralgie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek hersteld. In een op 11 november 2021 ingediend rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet wat het effect is van het gebruik van de door appellant gebruikte drie medicijnen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat het lichaam na verloop van de aangegeven perioden aan de medicijnen went en dat de bijwerkingen verminderen. Na de gewenningsperiode is er geen sprake van ernstige aandachtstoornissen door het medicatiegebruik. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen medische informatie heeft overgelegd waaruit volgt dat de verzekeringsarts niet voldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten of dat de conclusies onjuist zijn. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geen reden gezien de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies in twijfel te trekken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak betwist voor zover hierin de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellant heeft verwezen naar de reeds ingediende bezwaar- en beroepsgronden, die als ingelast en herhaald moeten worden beschouwd. Appellant heeft aangevoerd dat hij, net als in 2015 en 2016, fysieke en psychische klachten heeft. De aard en ernst van zijn klachten zijn echter verergerd. Appellant blijft van mening dat hij als gevolg van deze klachten en daaruit voorkomende beperkingen niet in staat is om aan het arbeidsproces deel te nemen. De operatie die hij heeft ondergaan heeft niet geholpen. Volgens appellant blijkt dat ook uit de door hem overgelegde medische stukken. Het Uwv heeft dit punt onvoldoende besproken en weerlegd. Appellant heeft ook de passendheid van de geselecteerde functies bestreden. In de arbeidskundige rapportage ontbreekt een draagkrachtige motivering ten aanzien van de functies. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een rapport van 30 september 2022 van een pijnkliniek in Turkije overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 oktober 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in wezen een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De stelling van appellant, dat zijn medische conditie is miskend door de artsen van het Uwv, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts is bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant uitgegaan van het E213-formulier dat door het bevoegde orgaan in Turkije is opgesteld. De verzekeringsarts heeft op basis van het dossier en het onderzoek door de artsen in Turkije geconcludeerd dat de hoofdpijnklachten van appellant na een operatie in 2016 zijn verminderd, maar geleidelijk aan weer zijn teruggekeerd naar een situatie die vergelijkbaar is met die van vóór de ingreep in 2016. Wat zijn psychische klachten betreft is gebleken dat appellant zich zorgen maakt over zijn woedeaanvallen en over invalide raken in verband met de ziekten. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er geen sprake is van ernstige psychopathologie en dat de klachten van appellant geen invloed hebben op zijn functioneren. Er zijn wel milde beperkingen aangenomen op het gebied van het persoonlijk functioneren. Appellant wordt beperkt geacht voor veelvuldige deadlines en productiepieken en voor werksituaties met een verhoogd persoonlijk risico (werken op hoogten, een voertuig besturen). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, appellant tijdens de hoorzitting telefonisch gesproken en de door appellant in bezwaar overgelegde informatie van de behandelend hersen- en zenuwchirurg en de psycholoog in zijn oordeel meegewogen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts vastgestelde klachten door deze informatie worden bevestigd. In zijn rapport van 13 september 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog gereageerd op de in beroep overgelegde informatie van de behandelaren in Turkije en inzichtelijk gemotiveerd waarom ook die informatie geen aanleiding vormt om een andere beslissing te nemen. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 6 oktober 2022 voorts overtuigend toegelicht dat de combinatie van de door appellant gebruikte medicijnen niet leidt tot aandachtstoornissen. De door appellant in hoger beroep overgelegde verklaring van 30 september 2022 bevat geen gegevens waaruit conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de gezondheidssituatie van appellant op de datum in geding. Nu ook in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat de klachten van appellant op de datum in geding ernstiger waren en tot verdergaande arbeidsbeperkingen hadden moeten leiden, is er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De door appellant gestelde arbeidskundige gronden houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen en deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel.
4.5.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2022.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.R. Kokhuis