ECLI:NL:CRVB:2022:2353
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 15 augustus 2018 ziekmeldde met psychische en lichamelijke klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering met ingang van 12 augustus 2020, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante had in hoger beroep herhaald dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar arm- en incontinentieklachten, maar de Raad oordeelde dat deze klachten niet nieuw waren en al eerder waren besproken. De rechtbank had voldoende gemotiveerd waarom de klachten van appellante niet leidden tot een andere conclusie over haar arbeidsongeschiktheid.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van griffier S. Pouw.