ECLI:NL:CRVB:2022:2398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
22 / 596 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 9 november 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/596 WSF. Het hoger beroep van de appellant, die in Noorwegen woont, is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De appellant was eerder op de hoogte gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht van € 136,- en had een termijn van 28 dagen om dit bedrag te voldoen. Ondanks herhaalde herinneringen en waarschuwingen over de gevolgen van het niet tijdig betalen, heeft de appellant niet voldaan aan deze verplichting.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die bepalen dat het griffierecht moet worden betaald om ontvankelijk te zijn in hoger beroep. De appellant had de mogelijkheid om een beroep op betalingsonmacht te doen, maar heeft niet tijdig gereageerd op de verzoeken om informatie en het invullen van een formulier. Hierdoor kon de Raad niet oordelen dat de appellant niet in verzuim was geweest.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan proceskosten en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, gezien de omstandigheden van de zaak. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 november 2022
22/596 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2022, 21/1619 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Noorwegen) (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 20 april 2022 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij e-mail van 15 juni 2022 heeft appellant een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 22 juni 2022 is appellant gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Appellant is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Het formulier is niet binnen de gestelde termijn door de Raad ontvangen.
Bij brief van 11 augustus 2022 heeft de Raad appellant meegedeeld dat hij niet (tijdig) heeft voldaan aan het verzoek om informatie en dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is hem meegedeeld dat hij een nieuwe herinnering griffierecht zal krijgen en is hem verzocht het griffierecht binnen de in herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is hij erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een nietontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 16 augustus 2022 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moeten houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) M.C.G. van Dijk
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.