ECLI:NL:CRVB:2022:2410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
22/791 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2022. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 2 september 2020. Dit besluit handhaafde de eerdere beslissing van het Uwv van 18 maart 2020, waarin werd geweigerd om aan de appellant per 30 maart 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn.

Tijdens de zitting op 20 oktober 2022, waar de appellant werd bijgestaan door mr. F. Ayan en het Uwv vertegenwoordigd was door R.D. van den Heuvel, heeft de Raad de gronden van het hoger beroep besproken. De appellant stelde dat hij op cognitief gebied, zelfstandigheid en handelingstempo meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. Echter, deze stelling werd niet onderbouwd met medische stukken. De Raad concludeerde dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen en de informatie van de behandelend psychologen geen aanknopingspunten boden voor de claims van de appellant.

Daarnaast werd de visie van de appellant dat hij meer beperkt was in verband met zijn rugklachten niet gevolgd, aangezien de medische onderzoeken dit niet ondersteunden. Ook de stelling van de appellant over de ernst van zijn slaapproblemen werd niet onderbouwd, waardoor de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een urenbeperking. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees een veroordeling in de proceskosten af, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

22.791 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2022, 20/5281 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 oktober 2022
Zitting heeft: T. Dompeling
Griffier: K.M. Geerman
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. F. Ayan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 2 september 2020 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv zijn beslissing van 18 maart 2020 gehandhaafd waarbij geweigerd is aan appellant per 30 maart 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het hoger beroep vormt – in essentie – een herhaling van de gronden die in beroep zijn aangevoerd. De Raad sluit aan bij wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Het standpunt van appellant dat hij op cognitief gebied, zelfstandigheid en handelingstempo (meer) beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, is door hem niet onderbouwd met medische stukken. In de onderzoeken van de verzekeringsartsen en in de door appellant in beroep overgelegde informatie van de behandelend psychologen zijn daarvoor geen aanknopingspunten te vinden.
Evenmin wordt appellant gevolgd in zijn visie dat hij meer beperkt is, onder meer voor reizen, in verband met zijn rugklachten. Uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen, de informatie van de huisarts en de orthopedisch chirurg blijkt dat namelijk niet.
Ten slotte wordt de rechtbank gevolgd in zijn oordeel dat geen sprake is van een urenbeperking omdat een medische onderbouwing van de door appellant gestelde ernst van de slaapproblemen ontbreekt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) K.M. Geerman (getekend) T. Dompeling