ECLI:NL:CRVB:2022:2442
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering na onderzoek woonsituatie
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellante, die ten tijde van een huisbezoek niet op haar geregistreerde adres woonde. Appellante was van 22 mei 2018 tot 31 juli 2019 ingeschreven op een adres in de basisregistratie personen (brp) waar haar oma, hoofdbewoner, ook woonde. Van juli 2018 tot juni 2019 ontving zij studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000, berekend voor een uitwonende studerende. Op 14 juni 2019 voerden controleurs van de minister een huisbezoek uit op het brp-adres, waaruit bleek dat appellante niet op dat adres woonde. De minister herzag de studiefinanciering en vorderde een bedrag van € 2.258,16 terug. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het onderzoek van de minister zorgvuldig was. Ze stelde dat er meer persoonlijke spullen op het brp-adres aanwezig hadden moeten zijn en dat de getuigenverklaringen onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante correct had gewogen en dat het rapport van de controleurs voldoende basis bood voor de conclusie dat appellante niet op het brp-adres woonde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de proceskosten te vergoeden.