ECLI:NL:CRVB:2022:2476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
20/195 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en geschiktheid functie elektronicamonteur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [Naam B.V.] B.V. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de WGA-loonaanvullingsuitkering van een werknemer. De werknemer was op 16 maart 2011 uitgevallen uit zijn functie als monteur buitendienst en had na een afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Deze uitkering werd later omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv had de functie van elektronicamonteur laten vervallen, omdat deze functie niet geschikt werd geacht voor de werknemer, die beperkt was in zijn mogelijkheden om samen te werken met anderen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de functie van elektronicamonteur niet geschikt is voor de werknemer. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep had in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de functie een mate van afhankelijkheid van collega's met zich meebracht, wat niet verenigbaar was met de beperkingen van de werknemer. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.195 WIA

Datum uitspraak: 17 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2019, 19/2141 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Naam B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.M. Damen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2022. Namens appellante is mr. Damen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
De werknemer van appellante is op 16 maart 2011 uitgevallen uit zijn werk als monteur buitendienst. Nadat de aanvraag van de werknemer voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) door het Uwv is afgewezen, heeft de werknemer een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 27 oktober 2014 heeft hij zich ziek gemeld. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 9 februari 2017 aan de werknemer met ingang van 27 oktober 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 10 februari 2017 is deze uitkering met ingang van 2 december 2014 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Bij besluit van 11 februari 2017 is de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer met ingang van 18 juni 2015 herzien naar 37,63%, maar is de WGA-loonaanvullingsuitkering niet gewijzigd tot 1 juli 2017. Op 22 november 2018 heeft het Uwv afschriften van de in februari 2017 genomen besluiten aan appellante gestuurd.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen (onder meer) het besluit van 11 februari 2017 heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 23 april 2019 gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv bepaald dat de werknemer met ingang van 18 juni 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
2.1.
De werknemer heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 april 2019. Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv op 3 oktober 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit) genomen en bepaald dat de werknemer met ingang van 18 juni 2015 voor 35,72% arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit betekent dat de WGA-loonaanvullingsuitkering wordt voortgezet en toegerekend aan appellante. De werknemer heeft zijn beroep ingetrokken. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat gericht is tegen het laten vervallen van de functie van elektronicamonteur (nieuwbouw en onderhoud) met SBCcode 267040.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met de rapporten van 16 april 2019 en 2 september 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de functie van elektronicamonteur niet geschikt is geacht voor de werknemer. Uit de functiebeschrijving blijkt dat sprake is van een mate van afhankelijkheid ten opzichte van collega's aan de lopende band. Dat het CBBS geen kenmerkende belasting vermeldt op het item ‘samenwerken’, waarvoor de werknemer onder meer beperkt is geacht, doet hier niet aan af. Het CBBS is immers slechts een hulpmiddel voor de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij haar beoordeling. Zij heeft op basis van eigen onderzoek en overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de functie toch niet geschikt is. Appellante heeft verder nog verwezen naar de signalering op het item 'eigen gevoelens uiten', waar de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vermeld dat er geen sprake is van samenwerken. Dit is voor de rechtbank geen reden om de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen. De opmerking dat geen sprake is van samenwerken moet worden gezien in het licht van de vraag naar de overschrijding van de belastbaarheid van ex-werknemer op het item ‘eigen gevoelens uiten’.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet juist is en geen grondslag vindt in de stukken. In de functiebelasting van de functie van elektronicamonteur staat over het item 2.9 (samenwerken) dat geen sprake is van een kenmerkende belasting. Voorts staat letterlijk als motivering bij het item 2.7.1 (eigen gevoelens uiten) dat de werknemer geschikt is voor deze functie omdat er geen sprake is van samenwerken. Ook uit de functie-inhoud blijkt dat van samenwerken geen sprake is. Als de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt dat het samenwerken niet intensief is, oftewel dat er wel sprake is van enige mate van samenwerking, en dat om deze reden de functie niet aan de schatting ten grondslag mag worden gelegd, is dat onjuist omdat dit niet is gebleken. Het oordeel van de rechtbank dat uit de functiebeschrijving blijkt dat er inderdaad sprake is van een mate van afhankelijkheid ten opzichte van collega's aan de lopende band blijkt op geen enkele wijze uit de weergegeven uitgebreide functiebeschrijving. Appellante heeft er verder op gewezen dat in twee van de andere functies volgens de functiebeschrijvingen ook sprake is van afhankelijkheid van collega’s, wat maakt dat het onbegrijpelijk is dat deze functies wel zijn geduid en die van elektronicamonteur niet. Als de functie van elektronicamonteur wel aan de schatting ten grondslag was gelegd had dit geleid tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25,09%.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen onder verwijzing naar een nader rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 maart 2020.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht de functie van elektronicamonteur heeft laten vervallen wordt gevolgd. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 11 april 2019 de Functionele Mogelijkhedenlijst, geldig per 18 juni 2015, aangevuld met twee items, te weten 2.7.1 (eigen gevoelens uiten) en 2.9.2 (samenwerken). Wat betreft eigen gevoelens uiten is de werknemer beperkt geacht: hij brengt anderen in verwarring door onduidelijke, onvoorspelbare of onconventionele wijze van gevoelsuitingen, met de toelichting: kan geïrriteerd/agressief reageren. Wat betreft samenwerken is de werknemer sterk beperkt geacht: hij kan in de regel niet met anderen werken, met de toelichting: zie ook beschrijving in rapportage. In zijn rapport van 11 april 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover toegelicht dat de werknemer is aangewezen op een meer solitaire functie waarbij samenwerking met anderen ‘op afstand’ nog mogelijk moet zijn maar dus niet in direct contact. Het werken in een ruimte waar ook anderen aanwezig zijn moet niet als bezwaarlijk gezien worden zolang daarbij maar geen direct contact moet plaatsvinden.
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie van elektronicamonteur in de beroepsprocedure laten vervallen omdat, zo blijkt uit haar rapport van 2 september 2019, in de functie sprake is van lopendebandwerk waarbij een mate van afhankelijkheid is
ten opzichte van collega's. Hoewel het niet intensief samenwerken is, is deze belasting voor de werknemer niet mogelijk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep laten vervallen. In hoger beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 26 maart 2020 nader toegelicht dat samenwerken volgens de definitie gaat om het gezamenlijk uitvoeren van een taak, in onderlinge afstemming. Van samenwerking is in geen van de geduide functies sprake en ook niet in de functie van elektronicamonteur. Het item ‘samenwerken’ was ook niet de reden dat de functie van elektronicamonteur verviel, maar de mate van afhankelijkheid van collega’s bij het lopendebandwerk. Die afhankelijkheid is dusdanig en steeds aanwezig dat de functie niet geschikt is. Bij de andere twee door appellante genoemde functies van schoonmaker interieur autobussen, treinen, trams, metro (SBC-code 111335) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) is weliswaar ook sprake van een (zekere) afhankelijkheid, maar die is niet de hele dag bij alle handelingen aan de orde.
4.4.
Dit kan worden gevolgd. Voorop staat de toelichting door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de werknemer is aangewezen op een meer solitaire functie waarbij samenwerking met anderen op afstand mogelijk is, maar niet in direct contact. Daaraan voldoet de functie van elektronicamonteur niet. Anders dan appellante heeft gesteld blijkt uit de functiebeschrijving van elektronicamonteur dat sprake is van afhankelijkheid van collega’s. In het Resultaat functiebeoordeling van 16 april 2019 staat in de functie-inhoud onder meer vermeld dat de elektronicamonteur onder leiding van een groepsleider in een productiebedrijf werkzaam is op één van de zeven productielijnen met per lijn 4 tot 16 medewerkers. Men staat voor een lopende band waar halffabricaten van ketels met plaatwerk langs komen. Men doet deelmontages en monteert daarbij 4 tot 15 componenten, waarna het product in de lijn naar de volgende collega gaat. Verder controleert en corrigeert de medewerker zo nodig de aangeleverde componenten. De medewerker produceert afhankelijk van de complexiteit van het product samen met het team 135 tot 500 boilers per dag. Hieruit blijkt dat de medewerker aan de lopende band een product monteert waarbij men steeds afhankelijk is van de aanvoer van deelmontages/componenten van collega’s en het door de medewerker gemonteerde product naar een volgende collega gaat. De functie van elektronicamonteur is dus geen solitaire functie waarbij sprake is van samenwerking met anderen op een zekere afstand. Gelet hierop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, terecht geconcludeerd dat de functie niet geschikt is voor de werknemer. In het rapport van 26 maart 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder afdoende gemotiveerd dat van een vergelijkbare onderlinge afhankelijkheid van collega’s in de functies schoonmaker interieur autobussen, treinen, trams, metro en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) geen sprake is.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022.
(getekend) E. Dijt
(getekend) K.M. Geerman