ECLI:NL:CRVB:2022:251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
20/2866 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, waarbij de bijstand van appellante per 1 juni 2019 is ingetrokken. Dit besluit is genomen omdat appellante zonder melding een gezamenlijke huishouding zou voeren met X op haar uitkeringsadres. Daarnaast heeft het college de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand afgewezen. Het bestreden besluit van 11 december 2019 verklaarde de bezwaren van appellante ongegrond. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt dat X zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van het college. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de gronden van appellante in hoger beroep een herhaling zijn van eerdere argumenten die al gemotiveerd zijn weerlegd. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

20.2866 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2020, 20/409 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
Datum uitspraak: 18 januari 2022
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: T. Ali
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Namens appellante is mr. E.B. Jobse verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.D. Fritz.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Deze zaak gaat over een besluit van het college van 30 juli 2019 om de bijstand van appellante in te trekken per 1 juni 2019, omdat appellante zonder dat zij dat heeft gemeld een gezamenlijke huishouding voert met X op haar adres (uitkeringsadres). Om dezelfde reden heeft het college bij besluit van 31 juli 2019 de aanvraag van appellante van 19 juli 2019 om bijzondere bijstand afgewezen. Bij het bestreden besluit van 11 december 2019 heeft het college de bezwaren van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen, anders dan appellante heeft betoogd, een voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt dat X zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Zo heeft appellante verklaard dat X bij haar verblijft sinds december 2018 en dat hij een sleutel van haar woning heeft. De waarnemingen waarbij X en/of zijn auto is gezien bij of in de buurt van het uitkeringsadres bevestigen verder dit beeld. Ook uit het pingedrag van X blijkt dat hij voornamelijk pint en tankt in de buurt van het uitkeringsadres en niet in de buurt van het adres waar hij staat ingeschreven. Verder volgt uit de onderzoeksbevindingen volgens de rechtbank dat appellante en X in zorg voor elkaar voorzien. Zo mag X volgens de verklaring van appellante bij haar verblijven vanwege relatieproblemen en doet hij dit sinds december 2018. Ook heeft zij verklaard dat zij kleding van X wast en dat hij altijd kan aanschuiven als zij heeft gekookt. Het contract met de energieleverancier voor het uitkeringsadres staat op naam van X en hij betaalt de energierekeningen ook. Verder heeft appellante verklaard dat X haar veel helpt, onder meer door haar geld te lenen en bijvoorbeeld melk te kopen als haar uitkering nog niet binnen is. X helpt haar als ze hulp nodig heeft bij dagelijkse dingen in huis en hij brengt haar en haar kinderen met de auto als zij verder van huis moeten zijn. Volgens appellante onderhoudt X haar tuin en zij heeft ook zijn telefoonnummer op de school van haar kinderen doorgegeven als contactnummer.
3. In hoger beroep heeft appellante opnieuw, net als in bezwaar en beroep, aangevoerd dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van het college dat zij een gezamenlijke huishouding voert met X.
4. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
5. Gelet op het voorgaande is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) T. Ali (getekend) A.M. Overbeeke
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.