ECLI:NL:CRVB:2022:252
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting en niet vast te stellen recht op bijstand
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante, die werkzaamheden verrichtte in de lunchroom van haar zus. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante sinds oktober 2017 zou werken in de bakkerij/lunchroom, hebben handhavingsmedewerkers van de gemeente Amsterdam onderzoek gedaan. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, het opvragen van openbare gegevens en zestien waarnemingen in de periode van 24 oktober 2018 tot en met 5 december 2018, waarbij appellante acht keer werkend is aangetroffen. Appellante verklaarde dat zij in september 2018 met de werkzaamheden was begonnen, maar heeft geen administratie bijgehouden van haar werkzaamheden.
Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam besloten om de bijstand van appellante met ingang van 1 september 2018 in te trekken en de kosten van bijstand over de periode van 1 september 2018 tot en met 31 december 2018 terug te vorderen. Het college stelde dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij op geld waardeerbare arbeid verrichtte. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de werkzaamheden van appellante op geld waardeerbare arbeid betrekking hadden, ongeacht de intentie of of er daadwerkelijk inkomsten uit voortvloeiden.
In hoger beroep heeft appellante de gronden herhaald die zij eerder had aangevoerd, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om te werken in de periode waarin zij werd aangetroffen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.