2.3.Appellante heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1, bestreden besluit 2 en bestreden besluit 3 en nadere medische stukken ingediend. Op 27 juni 2019 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een gewijzigde FML opgesteld waarin, omdat appellante lijdt aan astma met een hyperreactieve component, een beperking is toegevoegd op beoordelingspunt 3.6 (stof, rook, gassen en dampen). Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat op basis van de gewijzigde FML één van de in 2013 geselecteerde functies niet langer passend is, maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd moet worden vastgesteld op minder dan 35%.
3. In aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen bestreden besluit 1, bestreden besluit 2 en bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk dat de beslissing op bezwaar van 27 november 2013, waarin de WIA-uitkering is beëindigd per 27 januari 2014, uitgangspunt is geweest bij de beoordelingen door het Uwv. De verwijzing naar het besluit van 7 maart 2013 (lees: 7 mei 2013) moet worden gezien als een kennelijke misslag en daarom heeft de rechtbank hier geen consequenties aan verbonden. De rechtbank heeft verder overwogen dat de beslissing op bezwaar van 27 november 2013 in rechte vast staat. Het is mogelijk om het Uwv te vragen het besluit te herzien, maar daarvoor is op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Als geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, mag het Uwv ervoor kiezen om het verzoek zonder inhoudelijke behandeling af te wijzen. Verder is het mogelijk dat per een latere datum opnieuw recht op een WIA-uitkering ontstaat. Dit is aan de orde indien binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan eerder recht bestond op een WIAuitkering of als binnen vier weken na de beëindiging opnieuw sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van tenminste 35% en die arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak als waarvoor eerder recht bestond op een WIA-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen op zorgvuldige en overtuigende wijze beschreven waarom de door appellante geuite klachten en de daarover beschikbare medische informatie geen reden geven om, anders dan de toegevoegde beperking op beoordelingspunt 3.6, meer beperkingen aan te nemen dan in 2013. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de vaststelling door verschillende medisch specialisten dat appellante volledig arbeidsongeschikt is niet heeft overgenomen, begrijpt de rechtbank. Volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden is slechts in een zeer beperkt aantal situaties aan de orde. Bovendien zijn de medisch specialisten geen deskundigen op het gebied van het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, heeft de rechtbank afgewezen.
Aangevallen uitspraak 2
4. Op 17 december 2018 heeft het Uwv formulieren van appellante ontvangen, waarin zij naar voren heeft gebracht dat haar klachten zijn toegenomen sinds 2013, 2014, 2015, 2016, 2017 en 2018. Een verzekeringsarts heeft de aanwezige gegevens in het dossier en de nieuw ingekomen informatie bestudeerd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 7 februari 2019 geweigerd om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Bij beslissing op bezwaar van 7 oktober 2019 (bestreden besluit 4) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 4 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 september 2019 ten grondslag.
5. In aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 4 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was aanwezig bij de hoorzitting en heeft aansluitend een medisch onderzoek verricht. Verder heeft hij op verzoek van appellante een overzicht opgesteld van de aanwezige medische stukken en haar in de gelegenheid gesteld om eventuele ontbrekende stukken nog aan te leveren. Het dossier bevat veel medische stukken uit 2013 en ook informatie over de hartklachten. Appellante heeft niet duidelijk kunnen maken welke medische informatie niet bij de beoordeling zou zijn betrokken. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Alle door appellante ervaren klachten zijn in de beoordeling meegewogen en hiermee is voldoende rekening gehouden. De cardiale klachten zijn in 2013 al in de beoordeling betrokken en zijn daarna niet toegenomen. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, heeft de rechtbank afgewezen.