ECLI:NL:CRVB:2022:2609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21/3865 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als verkoopmedewerker werkte, meldde zich op 27 november 2015 ziek met rugklachten. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellant met ingang van 24 november 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde de uitkering. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar kende wel een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het rapport van de psychiater F.B. van der Wurff heeft gevolgd, omdat deze geen gebruik heeft gemaakt van een tolk, terwijl appellant daar expliciet om had gevraagd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht het deskundigenrapport heeft gevolgd. De deskundigen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de conclusies zijn goed gemotiveerd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om een nieuwe deskundige te benoemen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 december 2022.

Uitspraak

21.3865 WIA

Datum uitspraak: 1 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2021, 18/2425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is werkzaam geweest als verkoopmedewerker voor 31,95 uur per week. Op 27 november 2015 heeft appellant zich ziek gemeld met rugklachten. Na
verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 16 oktober 2017 geweigerd aan appellant met ingang van 24 november 2017 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dat besluit was onder meer gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 februari 2018, waarin de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn vermeld.
2.1.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft aanleiding gezien neuroloog drs. J.O. Mispelblom Beijer te benoemen als deskundige. Op 4 juni 2019 heeft Mispelblom Beijer een rapport uitgebracht. Mispelblom Beijer heeft verdergaande beperkingen noodzakelijk geacht en de rechtbank ook in overweging gegeven een deskundige te benoemen om nader onderzoek te doen naar de psychische klachten van appellant. Naar aanleiding van dit deskundigenrapport heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML gewijzigd, laatstelijk op 31 oktober 2019. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in rapporten van 16 juli 2019 en 24 januari 2019 geconcludeerd dat op basis van de gewijzigde FML één van de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies vervalt, maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid hierdoor niet wijzigt.
2.2.
Vervolgens heeft de rechtbank de deskundige psychiater F.B. van der Wurff verzocht om een rapport uit te brengen. Van der Wurff heeft op 21 september 2020 gerapporteerd. Naar aanleiding van dit deskundigenrapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 27 oktober 2020 gewijzigd. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 24 november 2020 geconcludeerd dat op basis van de gewijzigde FML de eerder geduide functies nog passend zijn en de mate van arbeidsongeschiktheid hierdoor niet wijzigt. Appellant heeft bij brief van 27 november 2020 hierop gereageerd. Naar aanleiding van deze reactie heeft de rechtbank Van der Wurff om een reactie verzocht. Van der Wurff heeft op 2 april 2021 aanvullend gerapporteerd. Appellant heeft hierop bij brief van 10 mei 2021 gereageerd.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Omdat het Uwv de medische en arbeidskundige grondslag pas in beroep volledig heeft gemotiveerd, heeft de rechtbank aanleiding gezien om deze gebreken in het bestreden besluit te passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. De rechtbank heeft appellant een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn en bepalingen gegeven over proceskosten en griffierecht.
2.4.
De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de vaste rechtspraak van de Raad, het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in dit geval geen feiten of omstandigheden voor die grond opleveren om van deze lijn af te wijken. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat Van der Wurff aan de tolk Arabisch geen gelegenheid heeft geboden om zijn werk te doen en er daardoor mogelijk onterecht is geconcludeerd dat geen sprake is van een depressie. De rechtbank heeft hierin echter geen reden gezien om het deskundigenrapport van Van der Wurff niet te volgen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat Van der Wurff in zijn reactie van 2 april 2021 uitgebreid op de door appellant geuite klacht heeft gereageerd. Zo heeft hij te kennen gegeven dat wanneer er geen noodzaak is voor een vertaling door een tolk, daarvan in een onderzoek wordt afgezien. Dit was volgens Van der Wurff ook de feitelijke conclusie in het onderzoek, namelijk dat appellant dermate goed Nederlands spreekt, dat vertaling door de tolk niet noodzakelijk is, waarmee in het tweede gesprek vertaling via een tolk ook niet plaatsvond. Volgens Van der Wurff verdient het altijd de voorkeur zonder vertaling een onderzoek te doen, mits iemand de Nederlandse taal voldoende machtig is. Bij appellant was dit volgens Van der Wurff het geval. Dat appellant zich niet op zijn gemak heeft gevoeld, heeft volgens Van der Wurff geen invloed op de betrouwbaarheid van zijn conclusie. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geen aanleiding gezien om het onderzoek van Van der Wurff onzorgvuldig te achten. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de conclusie van Van der Wurff dat geen sprake is van een depressie niet te volgen.
2.5.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 27 oktober 2020 aangenomen beperkingen kunnen worden gevolgd, omdat deze in lijn met de deskundigenrapporten zijn vastgesteld. Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 oktober 2020, heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat appellant in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.
3.1.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het rapport van Van der Wurff heeft gevolgd. Het feit dat een deel van het psychologisch onderzoek door Van der Wurff is verricht zonder inschakeling van de aanwezige tolk, terwijl appellant daar wel expliciet om had gevraagd, maakt volgens appellant dat de resultaten van dat onderzoek buiten beschouwing hadden moeten worden gelaten. De deskundige heeft zich door eenzijdig te besluiten geen gebruik te maken van de tolk, niet gehouden aan de Leidraad medisch deskundigen in bestuursrechtelijke zaken. De rechtbank heeft het verzoek van appellant om een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten, ten onrechte afgewezen. Appellant heeft de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De discussie tussen partijen in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak in het voetspoor van haar deskundigen terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De uitgebrachte deskundigenrapporten geven blijk van een zorgvuldig onderzoek, waarbij de deskundigen appellant hebben onderzocht en kennis hebben genomen van alle medische gegevens in het dossier.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep over het deskundigenrapport van Van der Wurff heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Van der Wurff heeft een inzichtelijk gemotiveerd rapport opgesteld en de tegen dat rapport door appellant geuite bezwaren beargumenteerd weerlegd.
4.4.
Wat betreft de verwijzing van appellant naar de Leidraad medisch deskundigen in bestuursrechtelijke zaken overweegt de Raad dat deze niet meer beoogt dan het verstrekken van informatie aan deskundigen en derhalve geen verderstrekkende (juridische) betekenis heeft. Het niet of niet volledig handelen van de deskundige overeenkomstig de leidraad betekent niet dat de rechtbank de conclusies van de deskundige niet zou mogen volgen.
4.5.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft daarom onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de deskundige over de medische situatie van appellant op de in geding zijnde datum 24 november 2017. Er wordt daarom geen aanleiding gezien om opnieuw een deskundige te benoemen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn.
4.7.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S. Pouw