ECLI:NL:CRVB:2022:2616
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in WIA-zaak met betrekking tot terugwerkende kracht van uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verzoekster, die sinds 9 maart 2008 een WGA-uitkering ontving, had in juni 2021 aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) doorgegeven dat haar gezondheid was verslechterd. Het Uwv stelde vast dat verzoekster vanaf 22 juni 2020 recht had op een IVA-uitkering, maar dat deze niet eerder kon ingaan dan 52 weken voor de aanvraagdatum. Verzoekster was van mening dat haar IVA-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 2016 moest ingaan, omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank Overijssel had het beroep van verzoekster tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat verzoekster in hoger beroep aanvecht.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat een afwijking van de wettelijke termijn rechtvaardigt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat verzoekster niet eerder dan 22 juni 2020 recht had op de IVA-uitkering. De voorzieningenrechter bevestigde dat het Uwv niet verplicht was om periodiek herbeoordelingen uit te voeren en dat verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd dat haar medische situatie haar verhinderde om eerder een herbeoordeling aan te vragen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.