ECLI:NL:CRVB:2022:2648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
22/2649 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken beroepsgronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 22/2649 TW. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht van € 136,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zowel per brief op 18 augustus 2022 als per aangetekende brief op 18 september 2022. Ondanks deze waarschuwingen heeft appellant het griffierecht niet tijdig voldaan, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.

Daarnaast heeft appellant niet binnen de geldende termijn beroepsgronden ingediend. Volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. Appellant is in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar heeft ook deze termijn ongebruikt laten verstrijken. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest.

De Centrale Raad van Beroep heeft, gezien het ontbreken van tijdige betaling van het griffierecht en het niet indienen van beroepsgronden, besloten het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 december 2022
22/2649 TW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 juni 2022, 22/451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 18 augustus 2022 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 18 september 2022 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Het hoger beroep is alleen al hierom kennelijk niet-ontvankelijk. Daar komt bij dat appellant niet binnen de daarvoor geldende termijn beroepsgronden heeft ingediend, zoals hierna wordt overwogen.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de awb, is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. Het ingediende beroepschrift bevat geen beroepsgronden.
Bij brief van 22 augustus 2022 is appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan. Bij aangetekende brief van 22 september 2022 is aan appellant nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is appellant erop gewezen dat bij overschrijding van die termijn er rekening mee moet worden gehouden dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld. Appellant heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek , in tegenwoordigheid van A. Abbas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A. Abbas
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.