ECLI:NL:CRVB:2022:2666
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. P. van Baaren, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2020. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 december 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 20/581 PW. De procedure betreft een proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep door appellante. Bij brief van 5 oktober 2021 trok mr. P. van Baaren het hoger beroep in en verzocht het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift, maar het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad overweegt dat volgens artikel 8:75a van de Awb, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. Het college stelde dat er geen sprake was van tegemoetkomen, maar de Raad oordeelt dat het college met het besluit van 4 maart 2020 wel degelijk tegemoet is gekomen aan appellante. De Raad volgt het college niet in de stelling dat de noodzaak om hoger beroep in te stellen uitsluitend te wijten is aan de handelwijze van appellante zelf, omdat dit niet voldoende onderbouwd is.
Uiteindelijk heeft de Raad besloten het college te veroordelen in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J.J. Janssen, met D. van der Boom als griffier.