ECLI:NL:CRVB:2022:2671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
21/2240 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om individuele inkomenstoeslag na hennepkwekerij-incident

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die sinds 29 december 2005 bijstand ontvangt, had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar inkomen in de referteperiode lager was dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante in mei 2019 was aangetroffen in een hennepkwekerij, waar zij hennep aan het knippen was. Het college concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze inkomsten niet te melden.

Appellante betwistte de afwijzing en stelde dat zij geen inkomsten had ontvangen uit haar werkzaamheden, maar kon deze stelling niet onderbouwen met bewijsstukken. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij gedurende de referteperiode een inkomen had dat lager was dan de bijstandsnorm. De Raad bevestigde dat de bewijslast bij appellante lag en dat het college niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de inkomsten van appellante, aangezien zij zelf geen overtuigend bewijs had geleverd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat de besluitvorming van het college zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 2240 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juni 2021, 20/3799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Datum uitspraak: 13 december 2022
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, nadat het college toestemming had gegeven de zaak zonder zitting af te doen en appellante niet binnen de gestelde termijn heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 29 december 2005 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft het college de bijstand van appellante over de maand mei 2019 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over deze maand van haar teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante tijdens een onderzoek door de politie op 8 mei 2019 is aangetroffen in een woning waarin zich een hennepkwekerij bevond. Zij was op dat moment bezig met het knippen van hennep. Door het knippen van hennep en de inkomsten daaruit niet te melden heeft appellante niet voldaan aan de op haar rustende inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de PW als gevolg waarvan het recht op bijstand over de maand mei 2019 niet kan worden vastgesteld.
1.3.
Op 2 april 2020 heeft appellante een aanvraag gedaan voor een individuele inkomenstoeslag.
1.5.
Bij besluit van 7 mei 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 juli 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een individuele inkomenstoeslag. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum een laag inkomen – niet hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm – heeft gehad. De hoogte van de inkomsten van appellante in de maand mei 2019 kan niet worden vastgesteld. Appellante stelt dat zij niets heeft verdiend met het knippen van hennep, maar zij heeft die stelling niet onderbouwd met deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de PW kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon [...] die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
4.2.
De aanvrager van een individuele inkomenstoeslag moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op die toeslag. Dat betekent in dit geval dat appellante aannemelijk moet maken dat haar inkomen in de referteperiode van 36 maanden niet hoger is geweest dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De bewijslast rust in zoverre in beginsel op appellante. Pas daarna moet het college in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd niets te hebben verdiend met het knippen van hennep in de maand mei 2019. Het college heeft geen onderzoek verricht of het inkomen van appellante in de maand mei 2019 daadwerkelijk hoger was dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het besluit om de aanvraag af te wijzen is om die reden onzorgvuldig tot stand gekomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Appellante is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij gedurende de referteperiode, en dus ook in de maand mei 2019, een inkomen had dat lager was dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Appellante betwist niet dat zij in de maand mei 2019 hennep heeft geknipt. Bij het knippen van hennep gaat het om op geld waardeerbare activiteiten, waarmee inkomsten zijn of kunnen worden verworven. Uitgangspunt is daarom dat appellante met het knippen van hennep in mei 2019 inkomsten heeft genoten of had kunnen genieten. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in haar geval niet zo was. Zij heeft volstaan met de stelling dat zij geen inkomsten heeft ontvangen uit haar werkzaamheden, maar heeft die stelling op geen enkele wijze nader geconcretiseerd of onderbouwd. Om die reden kan het college het recht op bijstand over de maand mei 2019 en daarmee ook het recht op individuele inkomenstoeslag niet vaststellen. Omdat appellante in het geheel niet duidelijk heeft gemaakt waaruit zou kunnen blijken dat zij met het knippen van de hennep geen inkomen heeft verdiend en ook niet heeft kunnen verdienen, had het college ook geen aanknopingspunten om op dat punt nader onderzoek te doen. De grond dat de besluitvorming onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat het college geen nader onderzoek heeft gedaan naar de inkomsten van appellante in de maand mei 2019 slaagt daarom niet.
4.4.
Uit 4.2 tot en met en 4.3.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2022.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J. Oosterveen