ECLI:NL:CRVB:2022:2682
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als algemeen winkelmedewerker werkzaam was, had zich op 12 juni 2018 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar per 6 november 2018 geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid en beëindigde haar ZW-uitkering. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts van het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante. De Raad concludeerde dat de medische grondslag voor de beëindiging van de ZW-uitkering voldoende was en dat appellante in staat was haar werk te verrichten, ondanks haar klachten. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de juiste maatstaf had gehanteerd en dat de verlichtende omstandigheden van appellantes werk niet buiten beschouwing konden worden gelaten. De Raad wees het verzoek om schadevergoeding af en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.