ECLI:NL:CRVB:2022:2688

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
22/888 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid ex-werknemer in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de ex-werknemer van appellante recht heeft op een IVA-uitkering op basis van duurzame arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA. De ex-werknemer, die als hoofd administratie werkte, had zich op 5 november 2018 ziek gemeld vanwege aangezichtspijn en psychische klachten. Het Uwv had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante was van mening dat de arbeidsongeschiktheid volledig en duurzaam was, en dat de ex-werknemer recht had op een IVA-uitkering.

De rechtbank Noord-Nederland had het bezwaar van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat de belastbaarheid van de ex-werknemer in de toekomst door een gespecialiseerde behandeling in het Top Referent Trauma Centrum (TRTC) kon verbeteren. Appellante herhaalde in hoger beroep haar eerdere gronden en voerde aan dat de motivering van het Uwv niet voldeed aan de eisen van de jurisprudentie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv toereikend had onderbouwd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer per datum in geding niet duurzaam was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er een redelijke verwachting was dat de behandeling in het TRTC zou leiden tot verbetering van de belastbaarheid. De Raad wees het verzoek van appellante om een deskundige in te schakelen af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

22.888 WIA

Datum uitspraak: 14 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 februari 2022, 21/1135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Naam B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.R. Kamps, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2022. Namens appellante is [naam HR-manager] , HR-manager bij appellante verschenen, bijgestaan door mr. D.R. Kamps. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
[Naam ex-werknemer] (ex-werknemer) werkte bij appellante als hoofd administratie voor gemiddeld 39,77 uur per week. Hij heeft zich op 5 november 2018 ziek gemeld vanwege aangezichtspijn en psychische klachten. Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft het Uwv exwerknemer met ingang van 26 november 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 oktober 2020 omdat appellante vindt dat de arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer volledig én duurzaam is. Daarom komt ex-werknemer volgens appellante in aanmerking voor een IVA-uitkering.
1.3.
Bij besluit van 9 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 februari 2021 ten grondslag. Daarin staat dat ex-werknemer is aangemeld voor een intensieve behandeling die is toegesneden op zijn complexe stoornis en waarvan mag worden verwacht dat deze pas na langere tijd tot verbetering van de belastbaarheid zal leiden. Deze gespecialiseerde behandeling wordt toepast in het Top Referent Trauma Centrum (TRTC) en kent drie fasen. Fase 1 is gericht op stabilisatie en symptoomreductie. Indien de behandeling hiertoe beperkt zou blijven is een wezenlijke verbetering van de belastbaarheid niet te verwachten. In fase 2 wordt de behandeling gericht op traumaverwerking en in fase 3 op rouw, integratie en resocialisatie. In het laatste deel van de behandeling valt niet alleen medische verbetering te verwachten maar ook een toename van de vooralsnog aanzienlijk beperkte arbeidsmogelijkheden.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het geschil toegespitst op de vraag of het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat de belastbaarheid van ex-werknemer in de toekomst door de behandeling in het TRTC kan verbeteren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen op juiste wijze gebruik hebben gemaakt van het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” en het daarin opgenomen stappenplan. Daarvoor heeft de rechtbank verwezen naar de rapporten van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 februari 2021 en de aanvulling daarop van 26 augustus 2021. In dit laatste rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep benadrukt dat hoewel op langere termijn verbetering van de medische situatie en toename van de belastbaarheid wordt verwacht, dit niet hoeft te betekenen dat er volledig herstel op zal treden. Het is echter wel reëel om te verwachten dat de situatie door de gespecialiseerde behandeling zodanig zal verbeteren dat er onder meer geen sprake meer zal zijn van een urenbeperking. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen voldoende onderzoek gedaan en hoefden zij geen nadere informatie in te winnen. De door de verzekeringsartsen verrichte onderzoeken en beoordelingen en de daarbij betrokken informatie van de bedrijfsartsen en Impuls revalidatie vormden een toereikende basis voor de beoordeling. Juist de omstandigheid dat de ex-werknemer is aangemeld voor een behandeling door het TRTC, gespecialiseerd in behandeling van complexe en ernstige traumaklachten, heeft de verzekeringsartsen tot de conclusie gebracht dat er een redelijke of goede verwachting is dat als gevolg van deze behandeling een verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Volgens de rechtbank is deze conclusie op overtuigende en navolgbare wijze gemotiveerd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere gronden herhaald. In het bijzonder heeft zij aangevoerd dat de motivering van het Uwv niet aansluit bij de eisen die worden gesteld in de jurisprudentie, waarbij appellante heeft gewezen op de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2598. De motivering van de verzekeringsartsen is onvoldoende toegespitst op de actuele situatie van de ex-werknemer. Eerdere behandelingen hebben volgens appellante namelijk niet tot verbetering geleid. In juli 2020 was sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Gelet op de ernst van de problematiek en de verschillende oorzaken had volgens appellante duurzaamheid moeten worden aangenomen. Er moet volgens appellante rekening worden gehouden met het feit dat de behandeling langer op zich laat wachten en per einde wachttijd had de ex-werknemer nog steeds geen benutbare mogelijkheden. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 februari 2021 en 26 augustus 2021 bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De situatie van ex-werknemer is niet vergelijkbaar met de door appellante genoemde uitspraak. Het Uwv deelt niet de visie van appellante dat eerdere behandelingen van exwerknemer niet tot verbetering hebben geleid. Wat daar verder van zij, het verloop van eerdere behandelingen betekent nog dat niet dat behandeling bij TRTC niet tot verbetering van belastbaarheid kan leiden. Dat de start van de behandeling bij TRTC is vertraagd door corona, betekent niet dat er geen verbetering te verwachten is. Tot slot wijst het Uwv erop dat het oordeel van de bedrijfsarts van 16 juli 2020 dat geen sprake was van GBM, zag op vier maanden voor de datum in geding. Voor inschakeling van een deskundige omdat sprake is van bewijsnood bij appellante, is volgens het Uwv geen sprake. In bezwaar heeft een medische herbeoordeling plaats gevonden waarbij door appellante ingebrachte medische informatie van de bedrijfsarts is betrokken. Bovendien beschikt de gemachtigde van appellante over alle op de zaak betrekking hebbende medische stukken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de volledige arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer duurzaam is in de zin van artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA, zodat hij op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA vanaf 26 november 2020 recht heeft op een IVAuitkering.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat een verbetering van de belastbaarheid in het eerste jaar na de datum in geding niet wordt verwacht. Op basis van het door het Uwv toegepaste en door de rechtbank genoemde beoordelingskader moet het Uwv voor de motivering van het standpunt dat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is in dat geval concreet en toereikend onderbouwen dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv toereikend heeft onderbouwd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer per datum in geding niet duurzaam is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd en besproken voegt de Raad daar het volgende aan toe.
4.4.
Ex-werknemer is in maart 2020 door zijn huisarts verwezen naar een op zijn trauma’s toegesneden gespecialiseerde behandeling bij het TRTC. Dat betekent dat deze behandeling aansluit bij de klachten van ex-werknemer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien concreet benoemd welke stadia van behandeling ex-werknemer naar verwachting zal doorlopen en ook ten aanzien van welke concrete beperkingen een verbetering kan worden verwacht (onder meer verbetering van de energetische belastbaarheid en een verbetering van het concentratievermogen en afleidbaarheid). Ook de bedrijfsarts schrijft in het Actueel Oordeel van 16 juli 2020 dat voor de langere termijn de verwachting is dat er door gespecialiseerde behandeling verbetering van de belastbaarheid zal komen. Alles overziend is sprake van een voldoende concrete en toereikende motivering van de kans op verbetering van de belastbaarheid van ex-werknemer.
4.5.
Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat de stelling van appellante dat eerdere behandelingen niet tot resultaat hebben geleid, niet juist is. Het klopt dat die behandelingen niet hebben geleid tot volledige werkhervatting. De EMDR-behandelingen en de begeleiding door Impuls hebben echter wel geleid tot in ieder geval een tijdelijk verbetering van de belastbaarheid van ex-werknemer. Los daarvan zijn die behandelingen van andere aard dan de langdurige therapie bij het TRTC. Het verloop van die eerdere behandelingen betekent niet dat de kans op verbetering van de belastbaarheid bij het volgen van een TRTC behandeling gering zou zijn.
4.6.
Dat ex-werknemer in juli 2020 niet beschikte over benutbare mogelijkheden, betekent niet dat de onderbouwing van het Uwv van de herstelkansen van ex-werknemer per
26 november 2020 onvoldoende is. Er was immers sprake van een tijdelijke situatie van GBM, nu de situatie op de datum in geding verbeterd was. Bovendien was de behandeling nog niet gestart op dat moment. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er een meer dan geringe kans was dat met deze behandeling de belastbaarheid van
ex-werknemer nog kon verbeteren spoort ook met de conclusie van de bedrijfsarts zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
4.7.
Nu de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen reden om een onafhankelijk deskundige in te schakelen
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat op
26 november 2020 bij ex-werknemer geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) K.M. Geerman