ECLI:NL:CRVB:2022:2723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
20 / 3292 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning basisbeurs en terugwerkende kracht in het bestuursrecht

Op 14 december 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de toekenning van een basisbeurs aan appellante. Appellante had op 24 augustus 2019 een basisbeurs aangevraagd, welke was toegekend voor de periode van augustus 2019 tot en met december 2019. Echter, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had in een eerder besluit van 21 oktober 2019 het bezwaar van appellante tegen de ingangsdatum van de basisbeurs ongegrond verklaard. De minister stelde dat de aanvraag geen terugwerkende kracht had tot voor de start van het studiejaar op 1 augustus 2019, en dat appellante de aanvraag uiterlijk op 31 juli 2019 had moeten indienen om in aanmerking te komen voor een basisbeurs per 1 juli 2019.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep herhaalde appellante grotendeels de eerder aangevoerde gronden, zonder nieuwe argumenten aan te voeren. De Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet leidden tot vernietiging van het bestreden besluit. De onbekendheid van appellante met de voorwaarden voor het aanvragen van een basisbeurs werd niet als een geldige reden gezien om af te wijken van de wettelijke bepalingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de minister niet verplicht was om appellante voorafgaand aan haar achttiende verjaardag te informeren over de mogelijkheden voor studiefinanciering, en dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van de aanvraag volledig bij appellante lag. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.3292 WSF

Datum uitspraak: 14 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 augustus 2020, 19/6182 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Appellante is niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft op 24 augustus 2019 een basisbeurs aangevraagd. Dit heeft geleid tot het besluit van 24 augustus 2019 waarbij de minister aan appellante voor de periode augustus 2019 tot en met december 2019 een basisbeurs heeft toegekend.
1.2.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen de bij het besluit van 24 augustus 2019 vastgestelde ingangsdatum van de basisbeurs, ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de op 24 augustus 2019 ingediende aanvraag om een basisbeurs op grond van het bepaalde in artikel 3.21 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) geen verdere terugwerkende kracht heeft dan tot de start van het studiejaar op 1 augustus 2019. Voor toekenning van een basisbeurs per 1 juli 2019 (de eerste dag van de maand volgend op het kwartaal waarin appellante achttien jaar oud is geworden) had de aanvraag uiterlijk op 31 juli 2019 moeten zijn ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat gelet op het bepaalde in artikel 3.21, derde lid, van de Wsf 2000 de ingangsdatum van de basisbeurs terecht is vastgesteld op 1 augustus 2019. Voor de minister bestaat geen wettelijke verplichting om een studerende voorafgaande aan zijn of haar achttiende verjaardag persoonlijk te informeren over de mogelijkheid om een basisbeurs aan te vragen en de daaraan verbonden voorwaarden. Dergelijke informatie valt voorts te lezen op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van alle voorwaarden voor studiefinanciering en zij ter zake ten onrechte geen informatie van de minister heeft ontvangen. De minister zou coulant moeten zijn.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een nagenoeg woordelijke herhaling van de in beroep aangevoerde gronden. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden en argumenten naar voren gebracht, of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen.
4.2.
De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen die tot het oordeel in de aangevallen uitspraak hebben geleid. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.3.
De onbekendheid van appellante met de voorwaarde van het tijdig aanvragen van een basisbeurs vormt geen omstandigheid op grond waarvan de minister met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000, in afwijking van het bepaalde in artikel 3.21, derde lid, van de Wsf 2000, aan appellante (ook) een basisbeurs over de maand juli 2019 had moeten toekennen. Deze omstandigheid komt geheel voor haar rekening en risico.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) S.S. Blok