ECLI:NL:CRVB:2022:2728

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
22/1657 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 20 mei 2022 het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond verklaard, maar het beroep tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar ongegrond verklaard. De gewijzigde beslissing op bezwaar, die in de plaats kwam van de eerdere beslissing, stelde appellant vanaf 24 april 2018 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. De gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, waren in essentie dezelfde als die in de eerdere procedure. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 december 2020 inzichtelijk maakte welke verbeteringen in de belastbaarheid te verwachten waren na behandeling van de psychische klachten van appellant.

Daarnaast werd het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen. De Raad oordeelde dat, gezien de vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid, een schadevergoeding niet aan de orde was. Ook was er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de beslissing ondertekenden.

Uitspraak

22.1657 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 mei 2022, 19/3981, gerectificeerd bij uitspraak van 9 juni 2022 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 december 2022
Zitting heeft: T. Dompeling
Griffier: L.R. Kokhuis
Ter zitting is appellant niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaik.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 27 juni 2019 gegrond verklaard en het beroep tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van 24 december 2020 ongegrond verklaard. Bij dit laatste besluit – dat in de plaats is gekomen van het besluit van 27 juni 2019 – is appellant vanaf 24 april 2018 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.
De gronden die appellant in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank uitvoerig besproken. De Raad sluit zich op hoofdlijnen aan bij wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie dezelfde gronden als in beroep. De gronden die zijn aangevoerd tegen de vaststelling van de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) worden buiten bespreking gelaten omdat appellant, gelet op de nu vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid, er in deze procedure niet beter van kan worden en het hem bij toekomstige beoordelingen vrij staat alle relevant geachte medische en arbeidskundige bezwaren in een procedure tegen die toekomstige beoordeling aan te voeren.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Met de FML van 21 december 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een inzichtelijke wijze kenbaar gemaakt welke verbeteringen in de belastbaarheid te verwachten zijn na behandeling van de psychische klachten van appellant.
Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente wordt dan ook afgewezen.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L.R. Kokhuis (getekend) T. Dompeling