ECLI:NL:CRVB:2022:2860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
22 / 963 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar bezwaar tegen de toekenning van een ouderdomspensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. Appellante, gehuwd sinds 2006, had op 20 juli 2021 een ouderdomspensioen aangevraagd, maar de Svb kende haar dit pensioen toe naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde, omdat er volgens hen geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Appellante betwistte dit en stelde dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, met wie zij een gezamenlijk vakantiehuisje in Frankrijk bezat. Ze voerde aan dat ze niet samenwoonden en geen gezamenlijke activiteiten ondernamen, en dat ze de huwelijkse band enkel in stand hielden om financiële redenen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad oordeelde dat de financiële verstrengeling tussen appellante en haar echtgenoot, waaronder gezamenlijke eigendom van het vakantiehuisje en een gezamenlijke bankrekening, in de weg staat aan de kwalificatie van duurzaam gescheiden leven. De Raad benadrukte dat voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven niet alleen de fysieke woonomstandigheden bepalend zijn, maar ook de feitelijke omstandigheden van de relatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af, waardoor de toekenning van het ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde in stand bleef.

Uitspraak

22.963 AOW

Datum uitspraak: 22 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2022, 21/4875 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 18 november 2022. Appellante is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

Feiten
1.1.
Appellante is vanaf 2006 gehuwd met [naam echtgenoot] (echtgenoot). Op 20 juli 2021 heeft appellante een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) bij de Svb aangevraagd.
Besluitvorming Svb
1.2.
De Svb heeft in een besluit van 12 augustus 2021 aan appellante per 25 november 2021 een ouderdomspensioen toegekend naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Appellante wil in aanmerking komen voor een ongehuwdenpensioen, omdat zij duurzaam gescheiden zou leven van haar echtgenoot.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 augustus 2021 heeft de Svb ongegrond verklaard in een besluit van 30 september 2021 (bestreden besluit).
Wat heeft de rechtbank geoordeeld?
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank vindt dat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven tussen appellante en haar echtgenoot.
Wat hebben partijen aangevoerd?
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. Zij wonen niet samen en doen niets samen. Appellante en haar echtgenoot hebben gezamenlijk een vakantiehuisje in Frankrijk, dat hun pensioenpotje is. Zij zijn met elkaar gehuwd om te voorkomen dat bij een overlijden de helft van de woning naar de Franse Staat zou gaan. Om deze reden hebben zij elkaar ook vernoemd in het testament. Appellante beschouwt haar relatie met haar echtgenoot vanwege het gezamenlijk huisje als zakelijk. Op zitting heeft appellante toegelicht dat het vakantiehuisje in Frankrijk inmiddels in de verkoop staat om daarna een echtscheiding in gang te zetten.
3.2.
De Svb heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
Oordeel van de Raad
4.1.
In geschil is of appellante vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen per 25 november 2021, als duurzaam gescheiden levend moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
Wettelijk kader
4.1.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.1.2.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932). Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken (uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
Inhoudelijke beoordeling
4.1.3.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. De nog bestaande mate van financiële verstrengeling tussen appellante en haar echtgenoot staat aan duurzaam gescheiden leven in de weg. Appellante en haar echtgenoot zijn gezamenlijk eigenaar van een vakantiehuisje in Frankrijk. Zij hebben de bouw van de woning gezamenlijk gefinancierd en begeleid en zien de woning als een beleggingsobject voor een aanvullend pensioen. De woning wordt door hen beiden onderhouden en er is overleg over de lasten van de woning. Appellante en haar echtgenoot blijven gehuwd zodat de langstlevende de woning zal erven. Bij een eventuele echtscheiding zal bij een overlijden de ander de helft moeten aanvullen, anders gaat het huisje naar de Franse staat. Verder is van belang dat zij een gezamenlijke bankrekening in Frankrijk hebben. Appellante heeft daarnaast ook nog een eigen bankrekening. Ook zijn zij beiden vernoemd in elkaars testament, om ervoor te zorgen dat het deel van het vakantiehuisje aan de ander toekomt. Deze omstandigheden tezamen wijzen op zorg voor elkaar. Verder hebben appellante en haar echtgenoot nog contact met elkaar bij het om de drie weken afgeven van de honden van appellante op elkaars adres. Appellante heeft in verband daarmee een sleutel van de woning van appellant, die zij ook zal gebruiken in geval van ernstige calamiteiten. De Raad is van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin ieder van hen afzonderlijk een eigen leven leidt alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd. Daaraan doet niet af dat appellante en haar echtgenoot overige activiteiten niet meer samen ondernemen.
Conclusie
4.5.
Dit betekent dat appellante geen gelijk krijgt en het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
(getekend) E.E.V Lenos
(getekend) R. van Doorn
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.