Uitspraak
29 april 2019, 18/744 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als sales adviseur werkte, meldde zich op 13 november 2015 ziek met psychische klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts in 2017, werd vastgesteld dat zij met inachtneming van haar beperkingen belastbaar was. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank Overijssel verklaarde haar beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten ernstiger waren dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was aangenomen. Ze stelde dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat de rechtbank ten onrechte de rapporten van DC Expertises niet had gevolgd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.