ECLI:NL:CRVB:2022:33

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
19/2449 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als sales adviseur werkte, meldde zich op 13 november 2015 ziek met psychische klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts in 2017, werd vastgesteld dat zij met inachtneming van haar beperkingen belastbaar was. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank Overijssel verklaarde haar beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten ernstiger waren dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was aangenomen. Ze stelde dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat de rechtbank ten onrechte de rapporten van DC Expertises niet had gevolgd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19/2449 WIA
Datum uitspraak: 5 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
29 april 2019, 18/744 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Namens appellante is mr. Van Ingen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door K. Affia.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als sales adviseur voor gemiddeld 25,36 uur per week. Op 13 november 2015 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 2 november 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 november 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Zij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 20 november 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 10 november 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 2 maart 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 13 maart 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Volgens de rechtbank staat niet ter discussie dat appellante bekend is met ADD. Dat en in hoeverre zij hierdoor in medisch opzicht beperkt belastbaar is, is niet alleen zorgvuldig beoordeeld, maar ook navolgbaar verwoord in de rapporten die dienen ter medische onderbouwing van het bestreden besluit. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat bij appellante sprake is van concentratieproblemen en onrust. Appellante is aangewezen op gestructureerd, regelmatig, eenvoudig en eenduidig werk, waarbij zij zelf niet hoeft te plannen en lawaai wordt vermeden. Verder is appellante aangewezen op werk waarbij geen grote hectiek of tijdsdruk bestaat en multitasking niet nodig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de visie van de verzekeringsarts gedeeld. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar nadere rapporten van 28 mei 2018 en 15 januari 2019 afdoende gemotiveerd waarom zij in hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd en heeft verstrekt aan medische gegevens geen grond ziet om aanvullende beperkingen aan te nemen. Zij is daarbij in het bijzonder ingegaan op hetgeen appellante heeft aangevoerd ten aanzien van het vasthouden van de aandacht en de gestelde urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat in de door appellante overgelegde rapporten van DC Expertises, geen grond is gelegen om appellante meer beperkt te achten en een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft de nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend geacht en geen aanknopingspunten gevonden om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in haar conclusies. Uitgaande van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen was de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat appellante in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. In de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 maart 2018 en 12 juni 2018 is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de functies voldoende overtuigend toegelicht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er bij haar sprake is van verdergaande klachten en beperkingen dan in de FML zijn aangenomen. Appellante is van mening verdergaand beperkt te zijn ten aanzien van concentratieproblemen, prikkels, tijdsdruk, structuur en herinneringen en dat er een urenbeperking aangenomen had moeten worden. Uit informatie van de bedrijfsarts en uit rapporten van 12 december 2018 en 2 januari 2019 van DC Expertises blijkt dat zij verder beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat deze rapporten geen aanknopingspunten geven om de rapporten van de verzekeringsartsen niet te volgen. Appellante is van mening niet in staat te zijn de geduide functies te vervullen. Tot slot heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte functies geschikt heeft geacht, die door de arbeidsdeskundige ongeschikt zijn bevonden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 10 november 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt wordt eveneens onderschreven. Er zijn geen aanknopingspunten om te concluderen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante. Informatie uit de behandelende sector is in haar rapport van 2 maart 2018 kenbaar bij de beoordeling betrokken en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar standpunt en conclusies over de belastbaarheid van appellante inzichtelijk en navolgbaar onderbouwd. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat uit de rapporten van 12 december 2018 en 2 januari 2019 van DC Expertises blijkt dat zij verder is beperkt dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 15 januari 2019 toegelicht dat de psychiater van DC Expertises een FML heeft ingevuld die volledig is gebaseerd op de klachtenbeleving van appellante. De forse beperkingen die worden aangenomen ten aanzien van concentratie en herinneren wordt niet geobjectiveerd, noch door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de hoorzitting, noch door de psychiater van DC Expertises, die bij zijn psychiatrisch onderzoek schrijft dat de aandacht goed is te trekken en redelijk is vast te houden. Het gaat om subjectief beleefde klachten die ook niet goed passen bij het dagelijks functioneren van appellante. Uit het neuropsychologisch onderzoek blijkt dat ernstige geheugen- en concentratiestoornissen niet kunnen worden geobjectiveerd en dat in het onderzoek onderpresteren en overrapporteren van klachten op de voorgrond staat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarmee overtuigend gemotiveerd dat de rapporten van DC Expertises geen aanleiding geven voor aanvullende beperkingen. Dat de bedrijfsarts tijdens de re-integratie meer beperkingen heeft gesteld op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren kan appellante ook niet baten, nu de door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van appellante in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Gelet hierop kan, anders dan appellante heeft betoogd, aan het verschil tussen het oordeel van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de waarde worden toegekend die appellante daaraan toegekend wil zien. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat haar klachten op de datum in geding ernstiger waren dan waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep van is uitgegaan.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML, wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 13 maart 2018 en 12 juni 2018, mede op basis van nadere informatie van de arbeidskundig analist, voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. Het standpunt van appellante, dat uit de lijst met niet-eindgeselecteerde functies van de arbeidsdeskundige blijkt dat de arbeidsdeskundige functies ongeschikt heeft gevonden die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wel geschikt zijn geacht, waardoor deze functies ongeschikt zijn en moeten komen te vervallen, slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 14 juni 2021 en 12 augustus 2021 voldoende gemotiveerd toegelicht dat zij, anders dan de arbeidsdeskundige, geen opleidingsrichtingen heeft uitgesloten en dat het al dan niet uitsluiten van opleidingsrichtingen leidt tot een andere presentatie van mogelijk geschikte functies. Dit betekent echter niet dat de functies die de arbeidsdeskundige niet heeft geselecteerd (en op de lijst met niet-eindgeselecteerde functies staan), ongeschikt zijn voor appellante.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) J.J.C. Vorias