Uitspraak
21.1803 WIA
mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 februari 2022 uitspraak gedaan. Appellante was werkzaam als administratief medewerkster en heeft zich op 6 februari 2018 ziek gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 6 januari 2020, heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat zij belastbaar is met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 19,03%. Het Uwv heeft op 21 januari 2020 geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen niet gekwalificeerd zijn om haar psychische klachten te beoordelen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze argumenten niet gevolgd en oordeelde dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.