ECLI:NL:CRVB:2022:370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
20/2424 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 19 september 2016 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van de vaststelling dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De artsen hadden de belastbaarheid van appellante vastgesteld en de geselecteerde functies waren in medisch opzicht geschikt. Appellante voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar medische klachten, maar de Raad oordeelde dat de informatie van haar fysiotherapeut niet leidde tot het aannemen van meer beperkingen dan al waren vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de medische en arbeidskundige beoordeling van het Uwv juist was.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de beslissing van de rechtbank zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

20 2424 WIA

Datum uitspraak: 23 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 mei 2020, 19/5484 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.W.M. van de Wouw, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wouw. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 10 uur per week bij [naam bedrijf] . Op 19 september 2016 heeft appellante zich ziek gemeld met verschillende fysieke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 28 juni 2018 het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 juni 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend.
1.2.
Bij besluit van 16 juli 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van
17 september 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 maart 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 25 februari 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 1 maart 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en geconcludeerd dat de (verzekerings)artsen de belastbaarheid van appellante in de FML van 29 juni 2018 juist hebben vastgesteld. Net als de (verzekerings)artsen heeft de rechtbank uit de informatie van de behandelend specialisten niet afgeleid dat er (objectiveerbare) afwijkingen zijn gevonden. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. In de rapporten van de arbeidsdeskundigen is inzichtelijk gemotiveerd dat appellante, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de informatie van fysiotherapeut Rasenberg. Verder heeft de rechtbank in navolging van het Uwv ten onrechte geoordeeld dat de medische klachten van appellante niet zodanig objectiveerbaar zijn dat de FML dient te worden aangepast. Er is geen eenduidige diagnose gesteld voor de cerebrale klachten en er is onvoldoende rekening gehouden met de verschillende andere medische klachten. Appellante heeft tot slot aangevoerd dat zij vanwege haar beperkingen de geselecteerde functies niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 september 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire arts heeft dossierstudie verricht en appellante lichamelijk en psychisch onderzocht tijdens het spreekuur op 28 juni 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie verricht en appellante gezien tijdens de hoorzitting. De in bezwaar overgelegde brief van fysiotherapeut Rasenberg heeft hij kenbaar in zijn beoordeling betrokken.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat in voldoende mate rekening is gehouden met de lichamelijke en psychische klachten van appellante wordt eveneens onderschreven. De (verzekerings)artsen hebben alle klachten bezien en beoordeeld en in verband hiermee in de FML van 29 juni 2018 verschillende beperkingen opgenomen. De informatie van fysiotherapeut Rasenberg leidt niet tot het aannemen van meer of andere beperkingen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat fysiotherapeut Rasenberg weliswaar beschrijft dat appellante diverse grepen niet kan maken en dat zij nauwelijks kracht kan zetten, maar dat deze bevindingen niet kunnen worden verklaard vanuit geobjectiveerde bevindingen van de reumatoloog en de neuroloog.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) N.N. Gambier