ECLI:NL:CRVB:2022:382
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als kassenbouwer werkte, had zich op 2 december 2014 ziek gemeld vanwege rugklachten en ontving een WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van de Wet WIA. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een medisch onderzoek plaatsvond, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 20 augustus 2018. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de medische gegevens. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij meer beperkt was dan aangenomen en dat de geselecteerde functies niet passend waren. Hij voegde een brief toe van Rugpoli Randstad, waarin een toename van pijnklachten werd vermeld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de beëindiging van de WGA-uitkering gerechtvaardigd was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De informatie van Rugpoli Randstad bood geen nieuwe inzichten die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.