Uitspraak
20 3070 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
18 juli 2019 niet blijkt dat appellante in verband met haar klachten om medische redenen genoodzaakt was minder uren te gaan werken nu geen van deze specialisten appellante het concrete advies heeft gegeven minder uren te gaan werken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend rapport van 5 maart 2020 overwogen dat weliswaar aannemelijk is dat appellante door haar ziekte vermoeidheidsklachten had, maar dat juist vermoeidheid een klacht is die moeilijk objectiveerbaar is en dat een medische noodzaak voor appellante om minder uren te werken daardoor nu niet meer kan worden vastgesteld. De Raad kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in deze conclusies. De medische gegevens bieden onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat sprake was van een medische noodzaak om minder uren te gaan werken. In de medische informatie van de reumatoloog, de bedrijfsarts en de psycholoog is enkel in de anamnese feitelijk weergegeven dat appellante 32 uur per week is gaan werken. Daaruit blijkt niet dat deze specialisten hebben geconcludeerd dat daartoe een medische noodzaak bestaat. De enkele constatering van de bedrijfsarts in zijn rapport van 5 september 2018 dat terugziend de conclusie is appellante eigenlijk sinds 2013 nooit meer normaal belastbaar is geweest, is onvoldoende om te concluderen dat sprake was van een medische noodzaak om minder uren te gaan werken. Dit geldt ook voor de opmerking van de huisarts dat appellante eerder afgeremd dan gestimuleerd moet worden. De door appellante ter zitting van de Raad ingenomen stelling dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd omdat het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 maart 2020 het door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek niet heeft hersteld, wordt daarom niet gevolgd.