ECLI:NL:CRVB:2022:40
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na medische beoordeling door Uwv
In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 12 december 2016 ziek meldde na een auto-ongeval, heeft zowel lichamelijke als psychische klachten. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 oktober 2018. Het Uwv heeft bij besluit van 19 oktober 2018 geweigerd om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder het behandelplan van een GZ-psycholoog, maar concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.