In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de bijstand van appellant beëindigd wegens inkomsten boven de bijstandsnorm. Appellant stelde dat de financiële steun van derden geen inkomsten uit arbeid vormde, maar deze beroepsgrond werd door de Raad verworpen. De Raad oordeelde dat periodieke betalingen van derden aan bijstandsontvangers, ongeacht de vorm, als inkomen moeten worden aangemerkt.
De Raad ging uit van de feiten dat appellant vanaf 10 december 2014 bijstand ontving en dat er van december 2014 tot en met april 2016 meerdere stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening hebben plaatsgevonden. Appellant verklaarde dat deze stortingen leningen van een kerkelijke stichting en giften van derden betroffen. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door deze stortingen niet te melden bij het college. De Raad bevestigde dat de stortingen en bijschrijvingen als inkomsten moesten worden aangemerkt, wat leidde tot de herziening van de bijstand en de terugvordering van € 13.917,24.
De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.