ECLI:NL:CRVB:2022:41

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
20/2723 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen van appellante met reumatoïde artritis in het kader van de Wajong

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het arbeidsvermogen van appellante, die lijdt aan reumatoïde artritis, in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij niet in staat is om ten minste een uur aaneengesloten te werken en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat appellante wel degelijk over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante op een inzichtelijke wijze hebben weergegeven en voldoende onderbouwd hebben dat zij ondanks deze beperkingen in staat is om ten minste een uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank heeft ook de informatie van de behandelend reumatologen in de oordeelsvorming betrokken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep grotendeels als herhalingen van eerdere beroepsgronden beschouwd en heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De arbeidsdeskundige heeft overtuigend gemotiveerd dat appellante in staat is om receptiewerkzaamheden uit te voeren, waarbij regelmatige houdingswisseling mogelijk is. De Raad concludeert dat er geen medische beperkingen zijn die het vervullen van deze taak belemmeren, en bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

20 2723 WAJONG

Datum uitspraak: 5 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 juli 2020, 19/6201 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van videobellen, plaatsgevonden op
24 november 2021. Namens appellante is mr. Gümüs verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1991, heeft met een door het Uwv op 14 februari 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante reumatoïde artritis heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 20 mei 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 2 december 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 20 mei 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in het dossier aanwezige medische informatie bestudeerd en heeft aangegeven in zijn rapport dat dit geen aanleiding heeft gegeven tot het aannemen van aanvullende beperkingen. Voorts heeft hij op inzichtelijke wijze uiteengezet dat appellante in staat is om aaneengesloten te werken gedurende ten minste een periode van een uur en dat zij vier uur per dag belastbaar is. Appellante wordt in staat geacht tot licht huishoudelijke activiteiten. Deze activiteiten kan zij zelfstandig uitvoeren zonder aansturing van anderen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen niet-lichamelijke problematiek, zoals ernstige cognitieve problematiek, geconstateerd waarvan het aannemelijk is dat dit appellante beperkt en waardoor zij aansturing van anderen nodig heeft. Verminderde beschikbaarheid is niet aan de orde, omdat appellante geen intensieve behandelingen volgt. Evenmin is sprake van verminderde belastbaarheid uit preventief oogpunt. Verminderde belastbaarheid vanwege een energetisch aspect dient wel overwogen te worden, nu er bij appellante sprake is van vermoeidheidsklachten die kunnen passen bij reumatoïde artritis. Ten tijde van de beoordeling bij de primaire verzekeringsarts was de artritis volgens de behandelaar rustig en waren de klachten met name afkomstig van de spieren en pezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat gelet op de medische situatie van appellante en gelet op haar activiteiten er geen sprake is van een zodanig energietekort dat zij minder dan vier uur per dag belastbaar dient te worden geacht. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat het niet hoeft te gaan om vier uur aaneengesloten, maar dat dit ook twee uur in de ochtend en twee uur in de middag kan betekenen. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.2.
Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is appellante, met inachtneming van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in staat een taak uit te voeren in een organisatie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door de arbeidsdeskundige genoemde voorbeeldtaak (receptiewerkzaamheden) gehandhaafd, omdat deze taak aansluit bij het niveau en de bekwaamheden van appellante. Het gaat om werkzaamheden waarbij geen sprake is van een gedwongen statische houding en afwisseling is mogelijk. Het gaat om lichte werkzaamheden, waarbij geen sprake is van zwaardere krachtsinspanningen (geen hoge eisen aan grijp-/knijpkracht en niet zwaar hoeven tillen) en waarbij geen sprake is van hoog frequente repeterende bewegingen met hand en arm en geen hoog frequent reiken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij opgemerkt dat het voor het vervullen van deze taak geen vereiste is dat een functionaris “in goeden doen” of medisch topfit moet zijn. Aangezien appellante in staat is te achten om afspraken met de werkgever na te komen en instructies te kunnen begrijpen, onthouden en als zodanig uit te voeren en er geen medische beperkingen zijn aangegeven die dit eventueel zouden kunnen belemmeren, beschikt appellante over basale werknemersvaardigheden, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Daarmee heeft hij volgens de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat appellante arbeidsvermogen heeft.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet over arbeidsvermogen beschikt. Zij is niet in staat om ten minste een uur aaneengesloten te werken en is niet ten minste vier uur per dag belastbaar. Bij haar is de diagnose reumatoïde artritis vastgesteld, zodat zij gedurende de dag pijnlijke gewrichten en spieren heeft. Zij kampt tevens met stijfheid, vermoeidheid en een stoornis in de energiehuishouding. Vanwege haar chronische pijnklachten heeft zij geen goede nachtrust, zodat zij gedurende de dag vermoeid is. Zij heeft hierdoor behoefte aan voldoende rustmomenten. Zij moet voortdurend van houding wisselen en dient te kunnen gaan liggen. Zij is daardoor ook niet in staat om receptiewerkzaamheden als taak te vervullen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van de reumatoloog van 19 april 2016 en 17 juli 2018 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn grotendeels een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en terecht geoordeeld dat deze niet slagen. Het oordeel en de overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsartsen hebben de voor appellante aangenomen beperkingen op inzichtelijke wijze weergegeven in hun rapporten en voldoende onderbouwd dat appellante ondanks deze beperkingen ten minste een uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Daarbij hebben de verzekeringsartsen de informatie van de behandelend reumatologen zorgvuldig in hun oordeelsvorming betrokken. Appellante beschikt op medische gronden over arbeidsvermogen. Ook is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat in de genoemde taak van receptiewerkzaamheden door de aard van deze werkzaamheden de mogelijkheid bestaat tot regelmatige houdingswisseling. Deze werkzaamheden noodzaken niet tot een langdurige gedwongen zithouding, maar bieden bij uitstek de gelegenheid even actief te gaan staan of om even te vertreden in de receptieruimte. De informatie van de behandelend reumatologen bevat geen aanwijzigngen dat appellante vanwege haar reumatoïde artritis deze taak niet zou kunnen verrichten.
4.4.
Gelet op 4.3 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) L.R. Kokhuis