ECLI:NL:CRVB:2022:42
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van Wet WIA en medische rapportages
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante heeft zich op 7 februari 2017 ziek gemeld met bekkenbodemklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft in een besluit van 7 januari 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 5 februari 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidt tot de weigering van een WIA-uitkering. Na bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen vastgesteld, wat resulteerde in een herziening van de arbeidsongeschiktheid naar 58,16%. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling van het Uwv heeft gevolgd.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen, waaronder stemmingsstoornis, PTSS, en bekkeninstabiliteit. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de medische rapportages zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.