ECLI:NL:CRVB:2022:477
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- L.M. Tobé
- D. Al-Zubaidi
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening Wmo 2015 en verhuisvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, geboren in 1939 en lijdend aan de ziekte van Parkinson, tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal. Appellant had op 19 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college had hem een verhuisvergoeding van maximaal € 2.850,- verstrekt, maar appellant was van mening dat deze vergoeding geen passende bijdrage leverde aan zijn beperkingen in zelfredzaamheid en participatie. Hij stelde dat verhuizen, gezien zijn medische situatie, nadelige gevolgen voor hem zou hebben en dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door bij buren elders in de straat wel een woningaanpassing te vergoeden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen geschil was over het feit dat appellant in aanmerking kwam voor een maatwerkvoorziening en dat de verhuisvergoeding de goedkoopste maatwerkvoorziening was. De Raad concludeerde dat de verhuisvergoeding in de situatie van appellant wel degelijk een passende bijdrage zou zijn, aangezien verhuizen naar een rolstoeltoegankelijke woning met een slaapkamer en badkamer op de begane grond een oplossing bood voor zijn beperkingen. Het college had appellant ten minste eenmaal een passende woning aangeboden, en appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij om medische redenen niet kon verhuizen. De wens van appellant om in zijn huidige woning te blijven, hoewel begrijpelijk, rechtvaardigde niet dat het college de gevraagde woningaanpassing had moeten verstrekken.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.