ECLI:NL:CRVB:2022:499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
19/3614 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van ouderdomspensioen in het kader van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van het ouderdomspensioen van appellant, die sinds februari 2010 een AOW-pensioen ontving naar de norm voor ongehuwden. Appellant meldde op 23 mei 2018 aan de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat hij samenwoonde met zijn partner X, met een ingangsdatum van 22 februari 2016. De Svb voerde een onderzoek uit naar de leefsituatie van appellant, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Dit resulteerde in een aanpassing van het pensioen naar de norm voor gehuwden en een terugvordering van € 7.363,55 over de periode van maart 2016 tot en met mei 2018.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de besluiten van de Svb ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de regels van de AOW niet anders konden worden uitgelegd, ongeacht het feit dat appellant in Suriname woont. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de Svb terecht het ouderdomspensioen had herzien en de terugvordering had ingesteld. Appellant had geen dringende redenen aangevoerd om van de terugvordering af te zien, en de opgelegde boete van € 1.840,89 voor het te laat melden van de gezamenlijke huishouding werd eveneens bevestigd. De Raad benadrukte dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding gebaseerd moet zijn op objectieve criteria, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen niet van belang zijn.

Uitspraak

19.3614 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2019, 19/137 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 8 maart 2022
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds februari 2010 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor ongehuwden.
1.2.
Appellant heeft op 23 mei 2018 aan de Svb gemeld dat hij ging samenwonen met zijn partner (X). Als ingangsdatum heeft appellant 22 februari 2016 genoemd. Naar aanleiding van deze melding heeft een medewerker van de afdeling Handhaving van de Svb een onderzoek ingesteld naar de leefsituatie van appellant. In dat kader heeft een medewerker van de Svb op 8 augustus 2018 op de Nederlandse ambassade in Paramaribo een gesprek gevoerd met appellant. Tijdens dat gesprek heeft appellant de Checklist Gezamenlijke huishouding (checklist) ingevuld. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een handhavingsrapportage van 14 augustus 2018.
1.3.
Bij besluit van 3 september 2018, gehandhaafd bij besluit van 19 december 2018 (bestreden besluit 1), heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant aangepast naar de norm voor gehuwden en het over de periode van maart 2016 tot en met mei 2018 betaalde ouderdomspensioen tot een bedrag van € 7.363,55 van appellant teruggevorderd. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant met X een gezamenlijke huishouding voert.
1.4.
Bij besluit van 21 september 2018, gehandhaafd bij besluit van 19 december 2018 (bestreden besluit 2), heeft de Svb appellant een boete opgelegd van € 1.840,89. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant de gezamenlijke huishouding niet op tijd aan de Svb heeft doorgegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende overwogen. Het feit dat appellant niet in Nederland woont maar in Suriname betekent niet dat de regels in zijn geval anders moeten worden uitgelegd. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Niet in geschil is dat appellant en X sinds 22 februari 2016 hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, zodat aan het eerste criterium is voldaan. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Uit de checklist blijkt dat appellant verantwoordelijk is voor alles wat de financiën aangaat en dat X financieel niet bijdraagt, ook niet in de kosten van de huishouding. X maakt gebruik van het hele huis. Appellant doet de boodschappen en kookt. Ook doet hij klusjes. X wast en strijkt en zorgt ervoor dat de tuin netjes is. X heeft voor appellant gezorgd na zijn ziekenhuisopname en appellant zou hetzelfde doen voor X. Gelet op deze invulling van de checklist is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van wederzijdse zorg. Appellant en X voeren dus een gezamenlijke huishouding. Dit betekent dat de Svb het alleenstaandenpensioen van appellant terecht per 1 maart 2016 heeft herzien. De Svb is gehouden het onverschuldigd betaalde ouderdomspensioen terug te vorderen. Alleen als er dringende redenen zijn kan de Svb daarvan afzien. Appellant heeft geen dringende redenen gesteld en deze zijn ook anderszins niet gebleken. Daarom heeft de Svb terecht € 7.363,55 van hem teruggevorderd. De Svb heeft appellant een boete opgelegd omdat hij te laat heeft gemeld dat hij samenwoonde. Appellant heeft dit niet betwist en ook de hoogte van de boete niet aangevochten. De Svb mocht aan appellant dan ook een boete van € 1.840,89 opleggen.
3. In hoger beroep heeft appellant tegen deze uitspraak aangevoerd dat de Svb geen gegronde reden had om zijn ouderdomspensioen aan te passen naar de norm voor gehuwden. Samenwonen in Suriname is volgens hem niet te vergelijken met samenwonen in Nederland. Appellant stelt dat de situatie hem geen financieel gewin oplevert. Appellant heeft verder aangevoerd dat de reden voor het samenwonen is dat hij onderdak heeft verschaft aan iemand die in nood verkeerde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De stelling van appellant dat samenwonen in Suriname niet te vergelijken is met samenwonen in Nederland, wat daar verder van zij, kan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, er niet toe leiden dat de regels, in het bijzonder artikel 1, vierde lid, van de AOW, in zijn geval anders worden uitgelegd.
4.2.
Wat appellant verder heeft aangevoerd raakt niet aan het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Appellant wijst op de reden voor het samenwonen en stelt dat de situatie hem geen financieel gewin oplevert. De vraag of iemand een gezamenlijke huishouding voert, moet worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. De omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie zijn daarbij niet van belang. Dat appellant, zoals hij zegt, zijn plicht vervulde door een ander in nood te helpen en uit deze situatie geen financieel gewin had, doet er niet aan af dat hij door X onderdak te verschaffen een woon- en leefsituatie in het leven heeft geroepen die voor de toepassing van de AOW als een gezamenlijke huishouding moet worden aangemerkt. Dit betekent dat appellant vanaf het moment dat X bij hem introk niet langer in aanmerking kwam voor een ouderdomspensioen naar de norm voor ongehuwden.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2022.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) J. Oosterveen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.