In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag met betrekking tot de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning. Appellante ontving op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke ondersteuning, maar het college heeft in een verweerschrift aangegeven dat de berekening van de verstrekte uren onjuist is en dat appellante recht heeft op meer uren en een hoger pgb. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 9 maart 2022 uitspraak gedaan en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de eerdere besluiten zijn vernietigd. Tevens is er een schadevergoeding van € 500,- toegekend aan appellante wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep in totaal meer dan vier jaar heeft geduurd. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante vergoed tot een bedrag van € 1.518,-.