ECLI:NL:CRVB:2022:56

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
20/2485 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WIA door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, verblijvend in Turkije, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 20 maart 2019, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen werd afgewezen. Het Uwv had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant herhaald dat hij het besluit pas kort voor het indienen van het bezwaar had ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv, na het indienen van aanvullende stukken door de appellant, de mogelijkheid had moeten krijgen om het bezwaar inhoudelijk te behandelen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van de appellant gegrond verklaard. Het Uwv is opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.

Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 2.277,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door rechter E. Dijt, met D.S. Barthel als griffier.

Uitspraak

20 2485 WIA

Datum uitspraak: 6 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2020, 19/4601 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Turkije) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 8 juli 2021. Namens appellant is mr. Akdeniz verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op door appellant overgelegde stukken.
Bij brief van 18 oktober 2021 heeft het Uwv gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid van de Awb is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 20 maart 2019 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toe te kennen, omdat hij per 18 februari 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Namens appellant is bij fax-bericht van 13 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het fax-bericht is vermeld dat appellant, verblijvend in Turkije, dit besluit pas recent heeft ontvangen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 24 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het besluit van 20 maart 2019 is verzonden naar hetzelfde adres waar eerdere correspondentie naartoe is gestuurd, waar appellant wel tijdig op heeft gereageerd. Appellant heeft geen feiten gesteld op grond waarvan de tijdige ontvangst zou kunnen worden betwijfeld. Het Uwv heeft op goede gronden het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij het besluit van 20 maart 2019 pas kort voor 13 juni 2019 heeft ontvangen. Na ontvangst van het besluit heeft hij direct contact gezocht met zijn broer in Nederland die vervolgens contact heeft gezocht met de rechtshulpverlener van appellant waarna deze per fax bezwaar heeft gemaakt. Appellant heeft kopieën van een mailwisseling op 16, 17 en 18 april 2019 tussen hem en een medewerker van het Uwv overgelegd waarin appellant heeft meegedeeld dat hij ziek is en al sinds enige tijd geen uitkering meer ontvangt en daarover uitleg vraagt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij brief van 18 oktober 2021 heeft het Uwv te kennen gegeven dat de door appellant overgelegde mailwisseling aanleiding geeft om het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen.
4.2.
Uit deze mededeling volgt dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 maart 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en dat een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift dient plaats te vinden.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het Uwv opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Op grond van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb zal de Raad bepalen dat beroep tegen de nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 759,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift) en op € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), in totaal € 2.277,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 24 juli 2019;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen en bepaalt dat beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.277,-;
- bepaalt dat dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2022.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd te ondertekenen.