ECLI:NL:CRVB:2022:561
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in de functie van medewerker customerservice
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant op 10 december 2019 in staat was om zijn werk als medewerker customerservice te verrichten. Appellant had zich op 23 november 2018 ziekgemeld met psychische klachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant op 23 januari 2019 een Ziektewet-uitkering toe. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 3 december 2019, werd appellant per 10 december 2019 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uwv beëindigde daarop zijn ZW-uitkering per die datum. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen de klachten en beperkingen van appellant niet hebben onderschat. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de beoordeling van de verzekeringsartsen zouden kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt dat het werk van medewerker customerservice niet als te zwaar wordt beschouwd en dat er geen aanleiding is om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2022.