ECLI:NL:CRVB:2022:571
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die een WIA-uitkering ontvangt. Appellant, die eerder als productiemedewerker en portier werkte, had zich in 2015 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65 tot 80%, maar appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij door zijn lichamelijke en psychische problemen niet in staat was om de door het Uwv geachte functies te vervullen. De rechtbank had eerder de door een deskundige geadviseerde arbeidsduurbeperking niet gevolgd, wat appellant in hoger beroep aanvoerde als onterecht.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde voorbeeldfuncties medisch geschikt waren voor appellant. De deskundige had onvoldoende onderbouwd waarom een verdere arbeidsduurbeperking nodig was, en de rechtbank had terecht de conclusie van de deskundige niet overgenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,- aan appellant. De Staat der Nederlanden werd veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 379,50.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing door deskundigen in arbeidsongeschiktheidszaken en de rechten van appellanten in het kader van de redelijke termijn van procedures.