ECLI:NL:CRVB:2022:582

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
20/1969 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering wegens onvoldoende toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die eerder een WAO-uitkering ontving, had deze uitkering in 2005 verloren omdat haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 15%. Na een melding van toegenomen klachten in 2018 verzocht zij om herbeoordeling van haar situatie. Het Uwv weigerde echter de uitkering opnieuw toe te kennen, omdat de arbeidsongeschiktheid niet was toegenomen binnen de vijf jaar na de intrekking van de uitkering. De rechtbank bevestigde deze beslissing, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante had geen nieuwe medische onderbouwing gepresenteerd die haar stelling over toegenomen beperkingen kon ondersteunen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.

Uitspraak

20 1969 WAO

Datum uitspraak: 8 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 mei 2020, 19/2203 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Namens appellante is verschenen mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.F.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als taxichauffeur en bloemenverkoopster. Appellante
heeft zich ziek gemeld met lichamelijke- en psychische klachten bij suikerziekte. Met ingang van 31 oktober 1999 is haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van 1 februari 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 1 april 2005 beëindigd, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 september 2005 ongegrond verklaard. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 6 september 2005, waarmee dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
1.2.
Namens appellante is op 9 juli 2018 een melding gedaan van toegenomen medische klachten en verzocht om een herbeoordeling. Appellante heeft hierbij verwezen naar een medisch onderzoek van 11 oktober 2017, dat in het kader van de Participatiewet op verzoek van de gemeente Heerlen door een verzekeringsarts van het Uwv is uitgevoerd. Bij dit onderzoek is geconcludeerd dat appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft omdat haar mogelijkheden wisselend zijn. Appellante heeft gesteld dat deze situatie in de loop der jaren is ontstaan en heeft verzocht om haar met terugwerkende kracht een WAO-uitkering toe te kennen.
1.3.
Appellante is verschenen op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv die op 18 februari 2019 heeft gerapporteerd. Bij besluit van 25 februari 2019 heeft het Uwv geweigerd om appellante een WAO-uitkering toe te kennen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat de beperkingen van appellante (uit dezelfde ziekteoorzaak) niet zijn toegenomen binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 1 april 2005. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 2 augustus 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Zij heeft daarbij overwogen dat de verzekeringsartsen dossierstudie hebben verricht, kennisgenomen hebben van de beschikbare informatie van de huisarts en deze kenbaar in hun beoordeling hebben betrokken. Verder heeft de primaire verzekeringsarts appellante gezien op het spreekuur en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De rechtbank heeft daarnaast geen aanleiding gezien om het standpunt van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Zij heeft daarbij overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat het gegeven dat appellante in 2008 een kindje heeft gekregen middels een keizersnede en dat zij in 2009 een insulinepomp heeft gekregen vanwege haar suikerziekte, niet te beschouwen zijn als toename van de beperkingen in verzekeringsgeneeskundige zin. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aanmerking genomen dat het carpaal tunnelsyndroom door de huisarts wordt genoemd op 1 september 2016, de diabetische voet voor het eerst wordt benoemd op 19 mei 2014, de schimmelinfecties met name in 2018 en schouderklachten in 2013. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat door de huisarts nauwelijks wordt gesproken over psychische klachten, behalve na de echtscheiding in 2016.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat geen sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek, omdat niet goed is gekeken naar de beginsituatie, 1 april 2005. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts ten onrechte nagelaten om een oordeel te geven over de relevante periode tot 1 april 2010. Verder heeft appellante gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie die bij het medisch onderzoek van 11 oktober 2017 is getrokken, dient terug te leggen naar de periode in geding. Als gevolg van haar suikerziekte had zij al meer beperkingen en waren haar functionele mogelijkheden ook al wisselend. Ook zijn haar astmatische klachten ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Appellante heeft de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, voor zover hier van belang, vindt toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats, indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken binnen vijf jaar na de datum van die intrekking […] arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten […].
4.2.
In geschil is de vraag of de arbeidsongeschiktheid van appellante binnen vijf jaar na 1 april 2005 is toegenomen.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de beoordeling betrekking heeft op de periode 2005-2010. Er is door appellante ook in hoger beroep geen medische onderbouwing gegeven voor haar stelling dat sprake is van toegenomen medische beperkingen als bedoeld in artikel 43a van de WAO ten gevolge van astma en/of diabetes. Nu de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling, is er voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige geen grond.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) L. Winters