Uitspraak
21.2336 ZW
OVERWEGINGEN
31 december 2017 geëindigd. Het Uwv heeft appellante vanaf 1 januari 2018 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
30 oktober 2020 zien niet op de datum in geding. De inhoud van deze stukken komt overeen met de eerdere informatie van i-psy van 23 september 2019 en van de behandelend neuroloog dr. M.P.J. Garssen van 1 februari 2019 en van 5 februari 2018. Uit het rapport van de arts bezwaar en beroep van 28 oktober 2019 blijkt dat uitvoerig aandacht is besteed aan alle klachten van appellante en dat voornoemde informatie van i-psy en neuroloog Garssen bij de oordeelsvorming is betrokken. Er bestaat geen aanleiding om aan het standpunt van de arts bezwaar en beroep, dat bij appellante geen sprake is van toegenomen beperkingen en zij per 12 december 2018 arbeidsgeschikt is te achten voor haar eigen werk, te twijfelen. Verwezen wordt naar de eerdere uitspraak van de Raad van 10 juni 2021, als vermeld in 1.2, waarin de Raad al heeft overwogen dat de neuroloog in zijn brief van 1 februari 2019 heeft vermeld dat hij appellante sinds februari 2018 niet meer heeft gezien en in zijn brief van 5 februari 2018 heeft geconcludeerd dat er geen neurologische verklaring is voor de klachten van appellante. De informatie van i-psy van 23 september 2019, waaruit blijkt dat na een intake op 4 juli 2019 de diagnose PTSS is vastgesteld, gaf volgens de Raad een beeld van de psychische situatie van appellante geruime tijd na de datum in geding, 27 augustus 2018. Dit standpunt geldt ook voor de datum hier in geding, 12 december 2018.
10 juni 2021 waarin is geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het eigen werk voor appellante fysiek niet te belastend is. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 december 2018 blijkt dat tijdens de hoorzitting, waarbij ook de gemachtigde van appellante en een professionele tolk aanwezig waren, door appellante een beschrijving is gegeven van de aard en de zwaarte van de door haar verrichte werkzaamheden, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling van de geschiktheid van het eigen werk van deze beschrijving is uitgegaan. Appellante heeft niet met stukken onderbouwd dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belasting in het eigen werk in relatie tot de belastbaarheid van appellante onjuist is.