Uitspraak
21.976 WWB
OVERWEGINGEN
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 17 maart 2020. Verzoeker had eerder bijstand aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen op basis van inkomsten uit de verhuur van twee appartementen. De rechtbank had het beroep van verzoeker tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en verzoeker had geen hoger beroep ingesteld, waardoor deze uitspraak onherroepelijk werd. In 2018 verzocht verzoeker om herziening van de eerdere uitspraak, maar de rechtbank verklaarde dit verzoek niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Verzoeker ging in hoger beroep, maar de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk was. Verzoeker voerde aan dat er nieuwe feiten waren die niet eerder bekend waren, maar de Raad oordeelde dat deze stellingen niet als nieuw feit konden worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven tot herziening van de eerdere uitspraak. Het verzoek om herziening werd dan ook afgewezen.