ECLI:NL:CRVB:2022:62

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
19/2969 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na auto-ongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die als sectieoperator werkte, had zich op 23 mei 2016 ziek gemeld na een auto-ongeval. In het kader van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat hij met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar is, en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 61,92%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat er geen zorgvuldige medische beoordeling heeft plaatsgevonden en dat zijn beperkingen onvoldoende zijn erkend.

De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de informatie die appellant heeft overgelegd geen aanleiding gaf om aan de belastbaarheid te twijfelen. In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellant opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19 2969 WIA

Datum uitspraak: 5 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juli 2019, 19/214 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn opvolgend gemachtigde mr. E. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.E.J.P.M. Rutten die via een telefoonverbinding heeft deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als sectieoperator voor 41,69 uur per week. Op 23 mei 2016 heeft appellant zich ziek gemeld met diverse klachten na een auto-ongeval. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 maart 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 61,92%. Bij besluit van 18 april 2018 heeft het Uwv appellant met ingang van 21 mei 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML gewijzigd. Op basis van een aangepaste FML van 14 november 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geselecteerde functies gehandhaafd en de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op 61,92%. Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 19 december 2018 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank heeft verder overwogen dat de informatie die appellant heeft overgelegd geen aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in het standpunt dat uit de informatie van de psychiater van geen andere beperkingen blijken. De verzekeringsartsen hebben informatie over de psychische en lichamelijke klachten van appellant betrokken bij de beoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft beperkingen in de FML opgenomen, die grotendeels zijn bevestigd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de situatie waarin appellant zich bevindt is onderschat of dat niet alle klachten zijn meegenomen in de beoordeling. Ook heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat een urenbeperking noodzakelijk is. De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat geen zorgvuldige medische beoordeling heeft plaatsgevonden. Volgens appellant heeft de arts van het Uwv ten onrechte geen medische informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Daarnaast heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen voor zijn psychische en lichamelijke klachten. Appellant is verder van mening dat hij door zijn klachten ook energetisch beperkingen heeft en in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking. Appellant acht zich door zijn beperkingen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en niet in staat tot het uitoefenen van de geselecteerde functies. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op het door hem in geding gebrachte rapport van psychiater J.L.M. Schoutrop van 2 februari 2021. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 21 mei 2018 heeft vastgesteld op 61,92%.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire arts heeft dossierstudie verricht en appellant medisch onderzocht tijdens het spreekuur op 19 maart 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie verricht en appellant gezien tijdens de hoorzitting. Niet gebleken is dat zij een onjuist of onvolledig beeld hadden van de medische situatie van appellant. Er bestond daarom voor hen geen aanleiding om nadere informatie bij de behandelend sector in te winnen.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel over de medische beoordeling door het Uwv. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 14 november 2018 voldoende rekening is gehouden met de lichamelijke en psychische klachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eigen psychisch onderzoek verricht en in zijn beoordeling medische stukken van de psychiater en de psycholoog kenbaar meegewogen. Op grond van deze gegevens bestaan geen aanwijzingen voor ernstige psychische problematiek en functioneert appellant op persoonlijk en sociaal niveau voldoende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder voldoende toegelicht dat met inachtneming van de aangenomen beperkingen in de aangepaste FML geen grond bestaat om daarnaast nog een urenbeperking aan te nemen.
4.5.
In het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van psychiater Schoutrop van 2 februari 2021 wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit dit rapport kan niet worden opgemaakt dat de beperkingen van appellant per datum in geding, 21 mei 2018, zijn onderschat. Het rapport heeft geen betrekking op de situatie van appellant op de datum in geding aangezien psychiater Schoutrop expliciet is gevraagd naar de klachten en beperkingen van appellant per 21 november 2019. Het standpunt van appellant dat uit de beantwoording van de vraagstelling door psychiater Schoutrop volgt dat de klachten en beperkingen op de datum in geding ernstiger waren, wordt zonder nadere onderbouwing niet gevolgd. Psychiater Schoutrop schrijft namelijk dat de klachten en beperkingen in de periode voorafgaand aan zijn onderzoek zijn verslechterd.
4.6.
Omdat er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat, uitgaande van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 14 november 2018, de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
4.8.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) J.J.C. Vorias