ECLI:NL:CRVB:2022:622

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
19/883 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en proceskostenvergoeding na intrekking van het beroep

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.W. Stals, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-uitkering. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 19 november 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Hierdoor heeft appellante op 6 december 2021 het hoger beroep ingetrokken. De Raad voor de Rechtspraak heeft vervolgens de kosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep beoordeeld.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar al heeft vergoed, waardoor deze kosten niet opnieuw voor vergoeding in aanmerking komen. Echter, de Raad heeft het Uwv wel veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 3.415,50, bestaande uit kosten in beroep en hoger beroep, zoals bepaald in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2022. De Raad heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht, die bepalen dat het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 maart 2022
19/883 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
23 januari 2019, 18/866 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.W. Stals, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Appellante is verschenen via een telefoonverbinding, bijgestaan door mr. Stals via videobellen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en een deskundige benoemd. De deskundige heeft op
15 september 2021 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 19 november 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 6 december 2021 heeft mr. Stals namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 19 november 2021 volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen.
Uit de gewijzigde beslissing op bezwaar blijkt dat het Uwv de kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar al heeft vergoed. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen te zitting) en € 1.897,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen te zitting en 0,5 punt voor de zienswijze na verslag deskundigenonderzoek). In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 3.415,50.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.415,50.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) H. Alajai
GdJ