ECLI:NL:CRVB:2022:627

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
20/3367 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. W.A. Timmer, hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-uitkering. De besluiten van 11 juni 2021, 2 augustus 2021 en 17 augustus 2021 hebben de Uwv volledig aan appellante tegemoetgekomen, wat heeft geleid tot de intrekking van het hoger beroep op 9 september 2021. Appellante verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Het Uwv heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen deze vergoeding.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat, nu het Uwv de gemaakte kosten in de bezwaarfase heeft vergoed, de Raad alleen nog hoeft te oordelen over de kosten die in het hoger beroep zijn gemaakt. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep € 1.518,- bedragen, en daarnaast is er een vordering van € 99,24 voor het opvragen van medische informatie die ook voor vergoeding in aanmerking komt. De totale kostenvergoeding die het Uwv aan appellante moet betalen, bedraagt € 1.617,24.

De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in aanwezigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2022. De uitspraak is gebaseerd op de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht, die de mogelijkheid bieden om een bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten wanneer het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoetkomt.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 maart 2022
20/3367 + 21/83 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
25 augustus 2020, 19/1303 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 11 juni 2021, 2 augustus 2021 en 17 augustus 2021 beslissingen over nabetaling van uitkering van appellante genomen.
Op 9 september 2021, aangevuld met brieven van 10 september 2021, heeft mr. Timmer namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft in een brief van 15 oktober 2021 medegedeeld zich niet te verzetten tegen vergoeding van de proceskosten.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de besluiten van
11 juni 2021, 2 augustus 2021 en 17 augustus 2021 volledig aan appellante is tegemoetgekomen.
Aangezien het Uwv de gemaakte kosten in de bezwaarfase in de beslissing op bezwaar van
1 december 2020 heeft vergoed, moet de Raad alleen nog oordelen over de in hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de verleende rechtsbijstand begroot op in hoger beroep € 1.518,- (2 punten voor het indienen van de (aanvullende) hogerberoepschriften, waaronder het rechtstreeks hoger beroep tegen het nieuwe beslissing op bezwaar van 1 december 2020). In totaal bedraagt de vergoeding voor de aan appellante verleende rechtsbijstand dus € 1.518,-.
Met betrekking tot de vordering van de gemaakte kosten van € 99,24 voor het opvragen van medische informatie is de Raad van oordeel dat deze vordering eveneens voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.617,24.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) H. Alajai
GdJ