ECLI:NL:CRVB:2022:679

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
21/1021 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens inkomsten boven de bijstandsnorm

In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstand van appellant over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019, alsook de intrekking van de bijstand met ingang van 1 november 2019 wegens inkomsten boven de bijstandsnorm. Tevens is er sprake van de terugvordering van ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 januari 2020, tot een bedrag van € 1.080,99. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 16 februari 2021 het beroep tegen het bestreden besluit van 18 september 2020 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. Voor het aannemen van dringende redenen moet er sprake zijn van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de appellant. De Raad stelt vast dat appellant de terugvordering inmiddels heeft voldaan en dat niet is gebleken dat deze betaling onaanvaardbare gevolgen voor hem heeft gehad. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de bijstand met ingang van 18 september 2018, en de beëindiging van zijn schuldsaneringstraject is niet het gevolg van de terugvordering.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de terugvordering wel onaanvaardbare gevolgen voor hem heeft gehad, maar de Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank. De gronden die appellant aanvoert zijn grotendeels herhalingen van eerdere argumenten. De Raad bevestigt dat de terugvordering niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

21.1021 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2021, 20/5721 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 22 maart 2022
Zitting heeft: E.J.M. Heijs
Griffier: J.E. Mink
Ter zitting is mr. drs. Ir. G.A.S. Maduro, advocaat, namens appellant verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaande kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om herziening van de bijstand van appellant over de periode van
1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019 wegens inkomsten van appellant onder de bijstandsnorm, intrekking van de bijstand met ingang van 1 november 2019 wegens inkomsten boven de bijstandsnorm en terugvordering van de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 januari 2020 tot een bedrag van € 1.080,99.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van
18 september 2020 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, het volgende geoordeeld. In geschil is of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. Voor het aannemen van dringende redenen moet sprake zijn van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering voor betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Niet in geschil is dat appellant niet in een gemakkelijke situatie verkeert en zijn best doet die te verbeteren. Appellant heeft de terugvordering inmiddels voldaan. Niet is gebleken dat de betaling van de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor appellant heeft gehad. Dat appellant mede door deze vordering moeilijk aan een woning kan of kon komen is geen dringende reden om van terugvordering af te zien.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de terugvordering wel onaanvaardbare financiële en sociale gevolgen voor hem heeft gehad. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Hij heeft de terugvordering met moeite voldaan en heeft het geld nodig om zijn leven weer op orde te krijgen. Het college heeft in het verleden zijn bijstandsuitkering ten onrechte ingetrokken, waardoor zijn schuldsaneringstraject werd beëindigd en hij weer met tal van schuldeisers te maken kreeg. Hij heeft veel moeite gedaan om weer inkomsten te genereren dan wel om voor bijstand in aanmerking te komen.
Deze gronden zijn grotendeels een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de, hiervoor weergegeven, overwegingen waarop dat oordeel rust. Hieraan wordt nog toegevoegd dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekking van de bijstand met ingang van 18 september 2018 en de beëindiging van het schuldsaneringstraject geen gevolg is geweest van de te beoordelen terugvordering.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.E. Mink (getekend) E.J.M. Heijs