4.3.Op grond van artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid alleen dan niet aanwezig als sprake is van één van de in dat vijfde lid, onder a tot en met d, genoemde situaties. Appellante beroept zich op het criterium onder d, te weten de situatie waarin betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband als ook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
4.4.1.Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt, als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Die situatie doet zich hier voor.
4.4.2.Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft dossierstudie verricht, waarbij hij alle in het dossier aanwezige medische informatie en de rapporten van Fokke bij zijn beoordeling heeft betrokken. Ook heeft hij appellante op 11 mei 2021 op een spreekuur gezien, een anamnese afgenomen en een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht.
4.4.3.Het deskundigenrapport is ook inzichtelijk en consistent. Wat appellante heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om de conclusies van de deskundige niet te volgen. De deskundige heeft, net als de verzekeringsartsen van het Uwv en Fokke, geconcludeerd dat bij appellante in de periode in geding sprake was van PTTS-klachten, hevige angstklachten en een verzamelstoornis. Deze klachten leidden er volgens de deskundige niet toe dat sprake was van de situatie als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onder d van het Schattingsbesluit. Appellante bleek op 6 september 2016, toen zij het spreekuur van de primaire arts bezocht, in staat als automobilist aan het verkeer deel te nemen. Dit komt overeen met de constateringen van de primaire arts van het Uwv. Dat appellante bij aankomst een paniekaanval kreeg op de parkeerplaats, waarbij een beveiliger haar hielp met inparkeren, doet hieraan niet af. Hetzelfde geldt voor de door appellante gestelde omstandigheid dat zij vanwege de spanningen voorafgaand aan de rit alcohol zou hebben gebruikt. Met name de hevige angsten van appellante in de periode in geding geven volgens de deskundige aanleiding tot een energetische beperking en beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De deskundige heeft de belastbaarheid, zoals die in vastgesteld in de FML van 23 februari 2017 en waarin deze beperkingen zijn opgenomen, goed kunnen volgen en heeft geen argumenten gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen, ook niet wat betreft de lichamelijke beperkingen. Ten aanzien van de verzamelstoornis heeft de deskundige nog toegelicht dat dit geen ander licht werpt op de zaak, omdat er beperkingen in de FML zijn opgenomen voor de lijdensdruk die dit met zich meebrengt en appellante bovendien met dit ongewijzigde probleem sinds 2019 weer in staat is om als apotheker werkzaam te zijn. Ook bij de primaire arts heeft appellante aangegeven dat ze haar leven lang – dus ook tijdens haar werkzame leven – al verzamelwoede heeft. Hoewel in de periode in geding sprake was van ernstige psychiatrische problematiek, zoals vastgesteld door de deskundige en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die een verminderd vermogen op meso- en macroniveau heeft geconstateerd, blijkt ook uit het uit het dagverhaal, zoals weergegeven in het rapport van de primaire arts, dat appellante ADL-zelfredzaam was en dat geen sprake was van onvermogen in de zelfverzorging (microniveau).
4.4.4.Voor zijn conclusie dat in de periode in geding geen sprake was van een onvermogen op alle drie de levensgebieden heeft de deskundige steun gevonden in de omstandigheid dat appellante in staat was de voor haar BIG-registratie benodigde online bij- en nascholing te verrichten en/of enige taken uit te voeren. Bij de anamnese heeft hij in het rapport vermeld dat appellante heeft aangegeven haar scholing online te doen en receptuur na te kijken voor bevriende collega’s. De deskundige heeft in de correcties en aanvullingen van appellante – waarin zij stelt dat zij in het geheel niet in staat was de verplichte bij- en nascholing te volgen voor haar BIG-registratie – geen aanleiding gezien zijn rapport op dit punt aan te passen. Hoewel uit de door appellante ingebrachte e-mails onvoldoende blijkt dat zij tussen 18 februari 2013 en 5 januari 2017 geen verplichte nascholing heeft verricht en de deskundige naar aanleiding van de reactie van appellante geen aanleiding heeft gezien zijn rapport aan te passen, kan reeds uit wat is overwogen in 4.4.2 de conclusie van de deskundige dat geen sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden worden gevolgd. Zoals het Uwv ook heeft gesteld, is de discussie omtrent de BIG-registratie van appellante in de periode in geding niet doorslaggevend voor de beoordeling in deze zaak.
4.4.5.Dat Fokke de angsten heeft benoemd als agorafobie geeft geen aanleiding de conclusies van de deskundige niet te volgen. In het rapport van de deskundige is vermeld dat ook de primaire arts van het Uwv agorafobie als één van de diagnoses heeft aangenomen. Met alle medische informatie uit het dossier heeft de deskundige rekening gehouden.
4.4.6.Ook de stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met het gebruik van het medicijn methylfenidaat, faalt. Volgens appellante zijn haar depressieve en angstklachten hierdoor verergerd. Dat bij appellante sprake was van deze klachten was bekend en hiermee is door de verzekeringsartsen van het Uwv en de deskundige rekening gehouden. Dat dit in onvoldoende mate is gebeurd, is niet gebleken.