Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij hij verzocht om veroordeling tot vergoeding van schade. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in gebreke is gebleven met het betalen van het griffierecht, dat op 20 juli 2021 was opgelegd. Appellant werd in deze brief gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 131,- binnen 28 dagen te betalen. Ondanks een tweede herinnering op 16 november 2021, waarin appellant opnieuw werd gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, is het bedrag niet tijdig bijgeschreven op de aangegeven bankrekening. De Raad ontving de brief van 16 november 2021 retour met de vermelding “niet afgehaald”. De Raad heeft appellant vervolgens op 8 december 2021 geïnformeerd dat er geen nieuwe termijn was gaan lopen voor de betaling van het griffierecht. Aangezien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald, heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het hoger beroep en het verzoek om schadevergoeding. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.