ECLI:NL:CRVB:2022:726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
20/4459 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij hij verzocht om veroordeling tot vergoeding van schade. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in gebreke is gebleven met het betalen van het griffierecht, dat op 20 juli 2021 was opgelegd. Appellant werd in deze brief gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 131,- binnen 28 dagen te betalen. Ondanks een tweede herinnering op 16 november 2021, waarin appellant opnieuw werd gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, is het bedrag niet tijdig bijgeschreven op de aangegeven bankrekening. De Raad ontving de brief van 16 november 2021 retour met de vermelding “niet afgehaald”. De Raad heeft appellant vervolgens op 8 december 2021 geïnformeerd dat er geen nieuwe termijn was gaan lopen voor de betaling van het griffierecht. Aangezien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald, heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het hoger beroep en het verzoek om schadevergoeding. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 17 maart 2022
20/4459 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 september 2020, 19/2012 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (college)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om veroordeling tot vergoeding van schade.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 20 juli 2021 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 16 november 2021 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Op 7 december 2021 is de brief van 16 november 2021 bij de Raad retour ontvangen onder vermelding van “niet afgehaald”. De Raad heeft met de brief van 8 december 2021 voornoemde brief naar appellant verzonden met de mededeling dat er geen nieuwe termijn is gaan lopen.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden en het verzoek om schadevergoeding. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 maart 2022.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.