Uitspraak
20 2725 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen op basis van de conclusie dat hij arbeidsvermogen had. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts een compleet beeld had van de medische situatie van de appellant. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd hadden dat de appellant in staat was om gedurende een uur aaneengeschakeld en vier uur per dag te werken.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn bezwaren tegen de conclusies van de verzekeringsartsen, waarbij hij stelde dat zijn klachten en beperkingen waren onderschat. Hij voerde aan dat hij niet in staat was om instructies op te volgen en dat zijn medicijngebruik bijwerkingen had die zijn belastbaarheid beïnvloedden. Het Uwv verzocht de rechtbank om de eerdere uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van de appellant in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank voldoende gemotiveerd had waarom deze gronden niet slagen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.