ECLI:NL:CRVB:2022:766
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die eerder een WGA-uitkering ontving, had zich opnieuw ziek gemeld met toegenomen rugklachten. Het Uwv weigerde echter een nieuwe WGA-uitkering toe te kennen, omdat de toegenomen beperkingen volgens hen het gevolg waren van een andere ziekteoorzaak. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts overtuigend had gemotiveerd dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortvloeide uit dezelfde ziekteoorzaak als eerder. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat zij deze niet met nieuwe medische informatie had onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen recht op een WIA-uitkering was ontstaan, omdat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak. De uitspraak werd gedaan op 7 april 2022.