ECLI:NL:CRVB:2022:771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
20/4026 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO-uitkering

In deze zaak is in geschil of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de WAO-uitkering van appellante terecht heeft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% met ingang van 1 april 2019. Appellante heeft in hoger beroep gronden aangevoerd die een herhaling zijn van de argumenten die zij in de eerdere procedure heeft ingebracht. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd weerlegd en appellante heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep volgt de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante, ondanks de door haar aangevoerde klachten. Het hoger beroep van appellante is dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 4026 WAO

Datum uitspraak: 29 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 oktober 2020, 19/6302 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ergec. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Verweijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als productiemedewerkster gedurende 40 uur per week, zij heeft zich ziekgemeld met rug/schouder- en psychische klachten. Aan appellante is met ingang van 20 februari 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Deze uitkering is per 25 juli 2005 ingetrokken omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 2 maart 2007 wederom een WAOuitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Op 27 januari 2015 heeft appellante zich tijdens een periode van werkloosheid, na haar werkzaamheden als aardbeienplukster, ziekgemeld. Bij besluit van 6 maart 2017 heeft het Uwv met ingang van 27 januari 2017 haar WAO-uitkering betaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante heeft op 4 februari 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 1 maart 2019 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 1 april 2019 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 oktober 2019 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Haar mate van arbeidsongeschiktheid is nader vastgesteld op 35-45%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 23 september 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep met bijbehorende FML en van 16 oktober 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij op de hoogte was van de door appellante gestelde klachten, waaronder haar psychische klachten, maar ook de klachten aan heup en schouder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar die klachten onderzoek gedaan. Hij heeft appellante gezien en haar lichamelijk onderzocht en psychisch geobserveerd. Ook heeft hij haar medische informatie van de neuroloog en huisarts en haar behandelend neuroloog betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had een goed beeld van de klachten en beperkingen van appellante. In de FML van 8 augustus 2019 zijn de beperkingen van appellante niet onderschat. In de rapporten van de arbeidsdeskundige van 22 februari 2019 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 oktober 2019 is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellante de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overleg gehad met een verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belasting op frequent reiken die in verschillende functies voorkomt en die de belastbaarheid van appellante overschrijdt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat overschrijding van de frequentie te vergen is, omdat de reikafstand minder is dan de normaalwaarde. De geringe reikafstand compenseert daarmee de hogere frequentie. De rechtbank is van oordeel dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven motivering steekhoudend is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat haar beperkingen zijn onderschat en heeft gewezen op de informatie die eerder is ingebracht. Zij heeft aangevoerd dat de klachten met betrekking tot de linker heup en de rechter schouder niet, zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gesteld, eerst zijn ontstaan na datum in geding. Maar met name haar psychische klachten staan op de voorgrond, aan haar paniekaanvallen is onvoldoende aandacht besteed. De rechtbank is voorbij gegaan aan de medische informatie van 16 maart 2020 waaruit blijkt dat zij van 4 februari 2020 tot 25 februari 2020 opgenomen is geweest op de PAAZ-afdeling Dat de geselecteerde functies passend zijn, ondanks dat er sprake is van overschrijdingen is onvoldoende gemotiveerd. De klachten van appellante aan beide armen, polsen en ellebogen zijn aanzienlijk en de overschrijding is eveneens aanzienlijk. Appellante stelt maximaal 450 keer per uur te kunnen reiken, terwijl in de geselecteerde functies 560 dan wel 580 keer per uur gereikt wordt. Er is in onvoldoende mate gemotiveerd op grond waarvan de kortere reikafstand de mate van frequentie van reiken, waartoe appellante in staat is geacht, zou compenseren. De rechtbank overweegt hierover dat de geringe reikafstand de hogere frequentie compenseert. Dit is echter geen motivering voor de beperking zoals die is vastgesteld. Weliswaar kan bij een overschrijding van de frequentie een kortere reikafstand als compensatie gezien worden, echter niet bij een aanzienlijk hogere frequentie van meer dan 25%. De beperking voor reiken blijft immers overeind. De rechtbank heeft ten onrechte deze beroepsgrond afgewezen.
3.2.
Het Uwv heeft geen verweerschrift ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv de WAO-uitkering van appellante terecht met ingang van 1 april 2019 heeft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
4.2.
De gronden die appellante over de beoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van deze gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Het oordeel van de rechtbank over die gronden en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden gevolgd. Uit de beschikbare gegevens komt naar voren dat voor de schouderklachten van appellante een beperking in de FML is opgenomen. Dat appellante ten tijde van de datum in geding al dusdanige klachten aan haar heup had dat hiervoor een beperking in de FML zou moeten worden opgenomen, is niet gebleken. Door appellante zijn ook in hoger beroep geen medische gegevens in geding gebracht die haar standpunt, dat zij ten tijde in geding meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen, onderbouwen.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat uitgaande van de juistheid van de FML het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Wat betreft het overschrijden op het punt frequent reiken heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bij de functie algemeen productiemedewerker is besproken dat de overschrijding van de frequentie is toegestaan omdat de reikafstand met een frequentie van 500 keer per uur slechts 50 centimeter is en de reikafstand van 70 centimeter slechts 60 keer per uur voorkomt. Bij de functie montagemedewerker is de frequentie toegestaan omdat de reikafstand met een frequentie van 500 keer per uur slechts 40 centimeter is en de reikafstand van 60 centimeter slechts 80 keer per uur voorkomt. De kortere reikafstand van 40 en 60 centimeter ten opzichte van de normaalwaarde van 70 centimeter compenseert de hogere frequentie waardoor de overschrijding is toegestaan. Bij de medewerker bloemzaadproductie blijft de de frequentie van 400 keer per uur binnen de toegestane belastbaarheid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook overigens op navolgbare wijze gemotiveerd dat er geen aanleiding is om appellante ongeschikt te achten voor de geselecteerde functies.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L. Winters