Uitspraak
20 2902 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
23 juli 2019 de huisregels van de opdrachtgever ondertekend en veiligheidsschoenen ontvangen. Appellante is echter niet gestart bij de opdrachtgever.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de concretisering van arbeidsverplichtingen van appellante, die sinds 11 september 2009 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW). De Raad heeft vastgesteld dat het college op juiste gronden de arbeidsverplichtingen van appellante schriftelijk heeft vastgesteld. Appellante had aangevoerd dat er een afspraak was gemaakt dat zij pas vanaf 1 september 2019 alle algemeen geaccepteerde arbeid moest aanpakken. De Raad oordeelt echter dat de arbeidsverplichtingen, zoals vastgelegd in artikel 9 van de PW, op appellante van toepassing zijn en dat zij verplicht was om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te behouden.
Het college had bij besluit 2 de bijstand van appellante met 100% verlaagd voor de duur van een maand, omdat zij niet was gestart met het uitzendwerk bij de opdrachtgever. Appellante heeft betoogd dat haar niet kan worden aangerekend dat zij het uitzendwerk niet heeft verricht, maar de Raad oordeelt dat appellante niet in de bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat haar geen verwijt treft. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante gegrond had verklaard voor wat betreft de verlaging van de bijstand, maar het bestreden besluit van het college in stand heeft gelaten.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bijstandsontvangers om actief te zoeken naar werk en de consequenties van het niet nakomen van deze verplichtingen. De Raad bevestigt dat de bijstandsverlening kan worden verlaagd indien de verplichtingen niet worden nagekomen, en dat de bewijslast voor het ontbreken van verwijtbaarheid bij de appellante ligt.