ECLI:NL:CRVB:2022:816
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor dieetkosten wegens gebrek aan medische noodzaak
In deze zaak heeft appellante op 5 februari 2020 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) voor de meerkosten van een dieet. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat niet was aangetoond dat het dieet medisch noodzakelijk was. De GGD-arts had eerder in medische adviezen van 16 november 2018 en 25 oktober 2019 geadviseerd om de vergoeding voor dieetkosten af te wijzen, omdat er geen medische indicatie was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college opnieuw een deskundigenadvies had moeten aanvragen op basis van nieuwe informatie van haar huisarts, maar de Raad oordeelde dat de door appellante overgelegde documenten onvoldoende aanleiding gaven om te twijfelen aan de eerdere adviezen van de GGD-arts.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij medisch was aangewezen op het dieet en dat de GGD-arts in zijn adviezen de relevante informatie had meegenomen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De Raad concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat er geen medische noodzaak was voor de dieetkosten en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand. De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, met T. Ali als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 april 2022.