ECLI:NL:CRVB:2022:835
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, in de zin van de Wet WIA, met ingang van 22 maart 2019 op minder dan 35% heeft vastgesteld en terecht heeft geweigerd om aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die sinds september 2016 ziek is door duizeligheidsklachten (Morbus Ménière), heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onjuist en onzorgvuldig is geweest. Hij stelt dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen niet in staat zijn om zijn belastbaarheid correct in te schatten en dat het onderzoek door de primaire arts te kort heeft geduurd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de relevante informatie van behandelend artsen hebben betrokken in hun beoordeling. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de dropattacks van appellant pas na de datum in geding zijn opgetreden, wat betekent dat deze geen invloed hebben op de beslissing van het Uwv op de datum in geding. De Raad voor de Rechtspraak onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak is gedaan op 11 april 2022.